1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Erfgenamen niet gebonden aan aangifte successierecht

Erfgenamen niet gebonden aan aangifte successierecht

Op 21 augustus 2012 heeft het Hof Den Haag beslist dat erfgenamen bij de vaststelling van hun onderbedelingsvordering in hun onderlinge verhouding niet zijn gebonden aan de waardering voor het successierecht.In deze zaak ging het om kinderen die na het overlijden van hun moeder een niet-opeisbare geldvordering op hun vader hadden verkregen, omdat in haar testament een ouderlijke boedelverdeling was opgenomen. Deze vordering werd door het overlijden van vader opeisbaar, waarna de kinderen hun...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 26 november 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 21 augustus 2012 heeft het Hof Den Haag beslist dat erfgenamen bij de vaststelling van hun onderbedelingsvordering in hun onderlinge verhouding niet zijn gebonden aan de waardering voor het successierecht.

In deze zaak ging het om kinderen die na het overlijden van hun moeder een niet-opeisbare geldvordering op hun vader hadden verkregen, omdat in haar testament een ouderlijke boedelverdeling was opgenomen. Deze vordering werd door het overlijden van vader opeisbaar, waarna de kinderen hun vordering op de tweede echtgenote van vader wensten te verhalen. Tussen de kinderen en hun stiefmoeder ontstaat echter onenigheid over de hoogte van de geldvordering. De stiefmoeder stelt dat de erfgenamen bij het vaststellen van hun onderbedelingsvordering gebonden zijn aan de waardering voor het successierecht (tegenwoordig: erfbelasting), maar de kinderen zijn het hier niet mee eens. Hierin worden zij gevolgd door het hof.

Het hof stelt, in navolging van eerdere uitspraken inzake dit onderwerp (zie o.a.: Hoge Raad, 25 september 2009), dat de waardering voor het successierecht niet bindend is voor de erfgenamen in hun onderlinge verhouding. Het hof overweegt dat de (hogere) werkelijke waarde van de vordering bij het overlijden van vader in aanmerking moet worden genomen, tenzij de vaststelling van de civielrechtelijke vorderingen al heeft plaatsgevonden. Aangezien dat in dit geval niet is gebeurd, dient de waarde van de vorderingen alsnog (achteraf) te worden vastgesteld door één of meerdere deskundigen. Hierbij moet de werkelijke waarde van de onroerende zaak op het moment van overlijden van moeder in aanmerking worden genomen.

Uit deze uitspraak blijkt dat erfgenamen een onderbedelingsvordering onderling moeten vaststellen, en dat de waardebepaling voor de erfbelasting hierbij geen rol speelt. Indien partijen na het overlijden van de eerste ouder de vordering die zij hebben op de langstlevende ouder niet goed vastleggen kan dit bij het overlijden van de tweede partner problemen veroorzaken.