Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:550.
Fundering systeemhal
Een aannemer bouwt voor zijn opdrachtgever een systeemhal voor gevaarlijke stoffen. In opdracht van de opdrachtgever is het fundament voor de systeemhal door een derde aangelegd. Ondanks dat deze fundering gebreken vertoonde, is de (onder)aannemer gestart met de montagewerkzaamheden voor de systeemhal. Uiteindelijk blijkt de gerealiseerde systeemhal niet geschikt te zijn voor het beoogde doel, omdat de systeemhal niet goed aansluit op de vloer. De opdrachtgever stelt dat de aannemer haar waarschuwingsplicht heeft geschonden en ontbindt de overeenkomst.
Waarschuwingsplicht
Het fundament waarop de systeemhal zou worden gebouwd is een zaak die afkomstig was van de opdrachtgever. Dat betekent dat op de aannemer op grond van artikel 7:754 BW – in beginsel – een waarschuwingsplicht rustte wanneer het fundament een gebrek vertoonde welk gebrek de aannemer bekend was of redelijkerwijs bekend hoorde te zijn. In deze procedure staat vast dat de aannemer van de gesignaleerde gebreken op de hoogte was.
Exoneratie
De aannemer betoogt primair dat er in dit geval geen waarschuwingsplicht op haar rustte, aangezien artikel 7:754 BW van regelend recht is en zij in haar offertevoorwaarden en algemene voorwaarden ten aanzien van de fundering exoneraties heeft opgenomen, zoals:
“7. Fundament: Reclamaties toe te schrijven aan een onjuiste fundering van de opslagvoorziening(en) vallen buiten de garantie.”
Het hof volgt de aannemer niet in haar betoog dat uit de exoneraties voor schade veroorzaakt door gebreken van het fundament volgt dat ook de waarschuwingsplicht zou zijn weggecontracteerd of onder de exoneraties zou vallen. De betekenis van de exoneraties wordt door het hof namelijk vastgesteld aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Door de aannemer is volgens het hof onvoldoende gesteld dat en waaruit de opdrachtgever redelijkerwijs zou hebben moeten begrijpen dat ook wanneer de aannemer de opdrachtgever niet zou waarschuwen voor de gebreken, de aannemer niet aansprakelijk zou zijn op basis van de contractsvoorwaarden.
Waarschuwing: voldoende concreet en voldoende duidelijk
De aannemer voert ook subsidiair aan dat zij wel aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan en gewaarschuwd heeft voor de gebreken van het fundament. Een waarschuwing in de zin van artikel 7:754 BW dient voldoende concreet en duidelijk te zijn, zodat de opdrachtgever de risico’s die zij bereid is te lopen, kan inschatten. Dat wil zeggen dat, voor zover mogelijk, een waarschuwing niet te algemeen mag zijn, en dus voldoende informatie moet bevatten over de gevolgen als de waarschuwing in de wind geslagen zou worden. Het hof acht niet bewezen dat de gedane waarschuwing voldoende concreet en duidelijk was.
Ontbinding overeenkomst
Het niet voldoen aan de waarschuwingsplicht is een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De schending van de waarschuwingsplicht was in dit geval een voldoende ernstige tekortkoming om de ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. Immers, als er afdoende indringend gewaarschuwd was voor de gebreken van het fundament en daarbij voldoende inzicht was verschaft in de gevolgen ervan, gaat het hof ervanuit dat de opdrachtgever aan deze waarschuwing gehoor had gegeven. In de verwachting ligt dat dat zou hebben geleid tot herstel van de fundering en tot de bouw van een bruikbare systeemhal.
Conclusie
De waarschuwingsplicht kan wel degelijk worden weggecontracteerd in een overeenkomst, aangezien artikel 7:754 BW van regelend recht is. In deze zaak was er echter geen exoneratie voor het niet nakomen van de waarschuwingsplicht zelf in de exoneraties van de overeenkomst opgenomen. Aan de hand van de Haviltex-maatstaf dient dan beoordeeld te worden welke zin partijen redelijkerwijs aan de exoneratie mochten toekennen en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.