1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Fiscale eenheid btw - wijziging besluit vaste inrichting

Fiscale eenheid btw: prestaties tussen hoofdhuis en vaste inrichting belast met btw

De Staatssecretaris van Financiën heeft besloten om het besluit Vaste Inrichting van 17 december 2020 te wijzigen. In deze blog gaan wij op hoofdlijnen in op de wijziging van het besluit en de gevolgen hiervan.
Leestijd 
Auteur artikel Hugo Bahlman
Gepubliceerd 15 juli 2022
Laatst gewijzigd 15 juli 2022

Achtergrond 

Voor de heffing van btw is het uitgangspunt dat diensten tussen een hoofdhuis en een vaste inrichting niet in aanmerking worden genomen, omdat het gaat om interne prestaties binnen dezelfde belastingplichtige. Dit is anders indien het hoofdhuis of de vaste inrichting deel uitmaakt van een fiscale eenheid in een lidstaat. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie (Skandia / Danske Bank) volgt namelijk dat de prestaties dan niet meer geacht kunnen worden binnen dezelfde belastingplichtige plaats te vinden, omdat de fiscale eenheid als een afzonderlijke belastingplichtige wordt aangemerkt. Hierbij neemt het Hof van Justitie verder in aanmerking dat een fiscale eenheid territoriaal is begrenst, zodat een buitenlands hoofdhuis of vaste inrichting geen onderdeel van dezelfde fiscale eenheid/belastingplichtige kan uitmaken. 
De Staatssecretaris van Financiën was tot het Danske Bank-arrest van mening dat in Nederland sprake was van een andere situatie. Op basis van een arrest van de Hoge Raad uit 2002 en de implementatie daarvan in het huidige besluit kan een buitenlands hoofdhuis (of vaste inrichting) namelijk wel onderdeel uitmaken van een Nederlandse fiscale eenheid waartoe de vaste richting (of het hoofdhuis) behoort. Het gevolg hiervan is dat voor de heffing van btw tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting geen prestaties worden geacht plaats te vinden.
De Staatssecretaris geeft nu aan dat het arrest van de Hoge Raad uit 2002 op dit punt zijn belang heeft verloren en dat het besluit in lijn moet worden gebracht met de jurisprudentie van het Hof van Justitie. 
 

Gevolgen voor de praktijk

De wijziging van het besluit heeft gevolgen voor ondernemers met vaste inrichtingen waarbij het hoofdhuis of de vaste inrichting tot een Nederlandse fiscale eenheid btw behoort. Diensten tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting zullen in die situatie in aanmerking genomen moeten worden voor de heffing van btw. De inwerkingtreding van de wijzigingen is gesteld op 1 januari 2024 zodat de betrokken ondernemers gelegenheid hebben zich voor te bereiden op de wijziging. 
Voor ondernemers met vaste inrichtingen is het van belang om de gevolgen van de beleidswijziging in kaart te brengen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de volgende aspecten:
  • In de administratie en bij de compliance zal met de wijziging rekening moeten worden gehouden;

 

  • De belastbaarheid van de diensten tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting kan zowel positieve als negatieve gevolgen hebben voor de effectieve belastingdruk. Dit is met name van belang voor ondernemers in sectoren waarin de btw op kosten niet of niet volledig aftrekbaar is, zoals de financiële sector; 

 

  • Indien een buitenlands hoofdhuis of vaste inrichting bij beschikking is aangemerkt als een onderdeel van een Nederlandse fiscale eenheid btw, dan is het van belang deze tijdig formeel te ontvoegen om discussies over hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bij beschikking vastgestelde fiscale eenheid (danwel de onderdelen daarvan) verschuldigde btw zoveel mogelijk te voorkomen/beperken.
 Wij denken hierover graag met u mee neem gerust contact op met Lodewijk Reijs en Hugo Bahlman.