1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Fosfaatrechtenverdeling bij opfokcontracten

Fosfaatrechtenverdeling bij opfokcontracten

In aanvulling op het overzichtsartikel van Coen van Schaijk omtrent de fosfaatrechtenverdeling bij in- en uitscharing informeer ik u hierbij over opfokcontracten. Ook de melkveehouders die op 2 juli 2015 vee bij een andere boer hebben ondergebracht en geregistreerd voor het opfokken daarvan, lopen door die registratie kostbare fosfaatrechten mis. Reden voor procedures ter opeising van deze rechten bij de opfokker. In dit kennisartikel wordt recente jurisprudentie daaromtrent besproken.
Leestijd 
Auteur artikel José Jochemsen-Vernooij (uit dienst)
Gepubliceerd 31 mei 2018
Laatst gewijzigd 24 juli 2018

Voor het hoe en waarom rondom de fosfaatrechten verwijs ik u naar het overzichtsartikel van Coen van Schaijk.
In aanvulling daarop ga ik in op de wet- en regelgeving en jurisprudentie rondom fosfaatrechten en opfokcontracten. Met name de vraag aan wie de fosfaatrechten zouden moeten toekomen.

Feitelijk houderschap
In het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1055, is geoordeeld dat het feitelijk houderschap en niet de eigendomssituatie doorslaggevend is. In combinatie met de tekst en de systematiek van de Meststoffenwet (zie artikel 23 lid 3 en 4 en artikel 25 van de Meststoffenwet) en de Memorie van Toelichting bij wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van de zelfstandige fosfaatrechten, is voor de toekenning van fosfaatrechten de situatie op de peildatum op 2 juli 2015 relevant. De hoeveelheid toegekende fosfaatrechten rust aldus op het bedrijf en wordt als zodanig door het RVO geregistreerd.

In de Memorie van Toelichting bij de Meststoffenwet (voor indiening van het amendement) is ook expliciet stilgestaan bij opfokbedrijven. Daarin is opgenomen dat ook bedrijven die alleen jongvee houden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel fosfaatrechten nodig hebben. De opfokkers hebben aldus behoefte aan en recht op fosfaatrechten.

Jurisprudentie
Op 29 maart 2018 heeft de rechtbank Noord-Nederland vonnis gewezen over het toewijzen van fosfaatrechten in een opfoksituatie. Naast de reeds gewezen uitspraken over in- en uitschaarovereenkomsten is deze constructie niet vergelijkbaar. Bij inscharing is het onderbrengen van het vee meestal voor een korte periode bij de inschaarder. In geval van jongveeopfok wordt het vee twee of drie jaren ondergebracht op het opfokbedrijf.

Het vonnis van 29 maart 2018 ziet op de situatie waarbij partijen contractueel een afspraak hadden gemaakt over mogelijke tussentijdse veranderingen: “mochten er tussentijds veranderingen komen vanaf het ministerie oid bijv dierrechten of vergoedingen in geval van ruiming (mkz of andere ziekten)”. In dat geval zouden die rechten of vergoedingen zijn voor de (juridisch) eigenaar van het jongvee, dus niet de opfokker. Met de Haviltexformule komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de fosfaatrechten aan de eigenaar toekomen (r.o. 4.11). De rechter is van mening dat de overdracht kan plaatsvinden via artikel 23, vijfde lid (in- uitscharing), maar mocht dat toch niet zo zijn, dan dient een gewone overdracht plaats te vinden, volgens artikel 25 van de Meststoffenwet.

In de andere kortgedingprocedure, waarbij op 28 mei 2018 vonnis is gewezen, zijn geen contractuele afspraken gemaakt over eventuele (toekomstige) rechten. Daarbij heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de fosfaatrechten op basis van wet- en regelgeving worden toegekend aan de houder van het vee op de peildatum 2 juli 2015. De toekenning van de fosfaatrechten is aldus niet gebaseerd op de juridische eigendomssituatie op de peildatum. Het feitelijk houderschap op de peildatum is doorslaggevend. Tevens is geoordeeld dat het opfokken van jongvee voor een langere periode en met een bedrijfsmatig karakter geen kortdurende tijdelijke uitscharing van vee betreft, zodat de uitzondering in artikel 23 lid 5 van de Meststoffenwet niet van toepassing is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het RVO de fosfaatrechten terecht heeft toegekend aan de opfokker van het jongvee, die feitelijk houder was van het jongvee op de peildatum van 2 juli 2015.

Conclusie
De jurisprudentie rondom fosfaatrechten begint zich steeds meer te vormen. Op dit moment wordt vooral aansluiting gezocht bij de wetsgeschiedenis rondom de gewijzigde meststoffenregeling. Duidelijk is wel dat de feiten en omstandigheden maken dat een zaak kan afwijken van de reeds bestaande jurisprudentie.

Heeft u nog vragen omtrent de fosfaatrechtenproblematiek, neem dan contact op met José Jochemsen-Vernooij, advocaat agrarisch recht.