1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Gegevens Belastingdienst geen dragend bewijs voor overtreding Europcar

Gegevens Belastingdienst geen dragend bewijs voor overtreding Europcar

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent geen (dwingend) wettelijk kader met betrekking tot de bewijsmiddelen en de bewijslastverdeling. Wel zijn hieruit een aantal regels van het bewijsrecht af te leiden. De onderzoeksplicht rust op het bestuursorgaan ( artikel 3:2 Awb en 7:11 Awb) en op de burger rust een informatieplicht (artikel 4:2 en 6:5 Awb). Vanuit het bewijsrecht bezien hoeft het bevoegde gezag een overtreding slechts aannemelijk te maken. In geval van bestraffende sancties wordt aan het bewijs van een overtreding strenge eisen gesteld. In een uitspraak van 1 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2561) is de vraag aan de orde of gegevens van de Belastingdienst door de RDW mogen worden gebruikt om een aan Europcar toegekende erkenning in te trekken.
Leestijd 
Auteur artikel Jasper Molenaar
Gepubliceerd 09 augustus 2018
Laatst gewijzigd 10 augustus 2018

Erkenning bedrijfsvoorraad en de intrekking hiervan
Europcar heeft een erkenning als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) waardoor zij gerechtigd is voertuigen, waarvan zij de eigendom heeft verkregen, in haar bedrijfsvoorraad op te nemen. Voor voertuigen die zijn opgenomen in de bedrijfsvoorraad gelden niet de voertuigverplichtingen die gelden voor kentekenplichtige voertuigen. Een bedrijvencontroleur van de RDW heeft een controlebezoek gebracht aan Europcar naar aanleiding van een melding van de Belastingdienst. Aan het besluit tot intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad heeft de RDW ten grondslag gelegd dat uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat een voertuig van Europcar op een specifieke datum op de openbare weg heeft gereden zonder dat het voertuig was voorzien van handelaarskentekenplaten. Dat is niet toegestaan (artikel 9 lid 8 Regeling erkenning bedrijfsvoorraad). Op grond hiervan heeft de RDW de erkenning bedrijfsvoorraad van Europcar ingetrokken voor een periode van zes weken. In artikel 65 Wvw 1994 is bepaald dat de RDW een erkenning kan intrekken indien degene aan wie de erkenning is verleend niet meer voldoet aan de voor de erkenning gestelde eisen of in strijd handelt met een of meer uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.

Betwisting dat gegevens van de Belastingdienst afkomstig zijn
De rechtbank heeft overwogen dat de gegevens van de Belastingdienst toereikend bewijs leveren van de gestelde overtreding. Europcar betoogt in hoger beroep bij de Afdeling dat niet is vast te stellen dat de gegevens daadwerkelijk van de Belastingdienst afkomstig zijn en dat deze authentiek zijn. De datum is door een persoon, wiens identiteit onbekend is, ingevoerd in de tabel en er is geen enkele waarborg dat dit op de waarheid is gebaseerd. Met betrekking tot deze bewijsdiscussie is allereest de kwalificatie van het intrekkingsbesluit van belang. De tijdelijke intrekking van een erkenning bedrijfsvoorraad is een bestraffende sanctie (zie ABRvS van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2937). Wegens dit bestraffende karakter van de intrekking dienen aan het bewijs van een overtreding strenge eisen te worden gesteld. Uitgangspunt is dat de RDW het dragend bewijs van een overtreding bij de voltooiing van de bestuurlijke besluitvorming dient te leveren (vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1818).

Werkwijze RDW en bewijs
De RDW heeft toegelicht dat zij zelf geen middelen heeft om overtredingen op de openbare weg waar te nemen en om deze reden gebruik maakt van waarnemingen van andere opsporingsdiensten, waaronder waarnemingen van de Belastingdienst. De Belastingdienst verzamelt waarnemingen - foto’s gemaakt door camera’s van het Korps landelijke politiediensten, die zijn voorzien van Automatic Number Plate Recognition (ANPR-camera’s) - en selecteert deze op statussen. De RDW ontvangt de waarnemingen met de status ‘tenaamstelling geschorst’ en ‘bedrijfsvoorraad’. De status bedrijfsvoorraad is gekoppeld aan de tenaamstelling in het kentekenregister. De waarneming van een voertuig met de status bedrijfsvoorraad op de openbare weg leidt tot een vermoeden van een onjuiste status bij de tenaamstelling. Op grond van artikel 43c van de Wvw 1994 dient de Belastingdienst een dergelijke waarneming aan haar te melden, aldus de RDW. De RDW heeft in deze procedure de gegevens, naar aanleiding waarvan het controlebezoek is afgelegd, overgelegd. Het betreft een pagina in A4-formaat met daarop een tabel met de kolommen ‘Kenteken’, ‘Controledatum’, ‘Controletijdstip’, ‘Controleplaats’ en ‘Fotonummer’ en foto’s waarop de voorkant van een voertuig is te zien. Bij de foto’s staat, naast nummers die corresponderen met de nummers uit de kolom ‘Fotonummer’, geen andere informatie. Volgens de tabel is het desbetreffende voertuig op de bewuste datum tweemaal op de A4 gesignaleerd. Op de foto’s met de corresponderende fotonummers is het desbetreffende voertuig te zien.

Géén dragend bewijs
De Afdeling is van oordeel dat deze gegevens géén dragend bewijs voor de gestelde overtreding opleveren. Europcar voert terecht aan dat uit deze gegevens op zichzelf niet valt af te leiden dat deze afkomstig zijn van de Belastingdienst. Dit staat niet bij de tabel of bij de foto’s. Op of bij de foto’s zijn verder geen datum en tijdstip vermeld. Ook de locatie van de ANPR-camera waarmee is waargenomen is niet vermeld. Evenmin is een begeleidend schrijven van de Belastingdienst bijgevoegd waarin de dienst de informatie nader toelicht. De RDW heeft desgevraagd ook ter zitting niet kunnen toelichten hoe de verstrekking van gegevens door de Belastingdienst aan de RDW feitelijk plaatsvindt, anders dan dat dit in digitale vorm gebeurt. Bij gebrek aan dragend bewijs is dus ten onrechte de erkenning bedrijfsvoorraad ingetrokken.

Commentaar
Deze uitspraak illustreert dat een bevoegd gezag in geval van een bestraffende sanctie niet zomaar verschillende bewijscomponenten zelf kan samenvoegen in een A4-tje. Hoe had de RDW het dan moeten aanpakken? Ik trek de parallel met de eisen die de Afdeling stelt aan een invorderingsbesluit wegens verbeurde dwangsommen. Hiervoor geldt (zie ABRvS 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179) dat er sprake moet zijn van een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden. Dit brengt met zich dat de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd. Er dient een inzichtelijke beschrijving te worden gegeven van hetgeen is vastgesteld of waargenomen. Een schriftelijke rapportage dient voorts in beginsel te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Als het A4-tje van de RDW was gegoten in dit stramien, waarin tevens de locatie, datum en het tijdstip van de gebruikte foto’s is verwerkt, dan had de intrekking de toets van de Afdeling waarschijnlijk wel kunnen doorstaan. Voor degene wiens begunstigende beschikking wordt ingetrokken is het aan de hand van deze uitspraak in ieder geval zeer de moeite waard om kritisch stil te staan bij het geleverde bewijs.

Wilt u meer weten over bewijs in het bestuursrecht en/of de intrekking van erkenningen/vergunningen? Neem contact op met Jasper Molenaar.