1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Het “prikklok”-arrest van het HvJ-EU – Effecten

Het “prikklok”-arrest van het HvJ-EU – Effecten

Op 14-05-2019 heeft het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU) een belangrijk arrest uitgevaardigd, het zogenaamde “prikklok”-arrest.
Leestijd 
Auteur artikel Susanne Hermsen-Pfeiffer
Gepubliceerd 12 juni 2019
Laatst gewijzigd 12 juni 2019

De (vertegenwoordigers van de) werkgevers schrokken, de (vertegenwoordigers van de) werknemers waren blij. Op grond van dit arrest moeten de nationale wetgevers in actie komen en een tijdregistratiesysteem invoeren, dat tot dusverre niet was voorzien in de Duitse wetgeving.

De uitspraak

In haar arrest heeft het HvJ-EU geoordeeld over het voorstel van het Nationale Gerechtshof van Spanje inzake de interpretatie van arbeidstijdenrichtlijn 2003/88/EG. Daarbij heeft het HvJ-EU besloten dat de nationale staten een systeem dienen in te richten, waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer kan worden gemeten. Het gaat hier om de inrichting van een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem, waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer kan worden gemeten. Alleen zo kan volgens het HvJ-EU het recht van iedere werknemer op beperking van de maximale arbeidstijd en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden worden gegarandeerd. De nationale staten hebben een bepaalde speelruimte bij de omzetting, zodat bij de wettelijke vastlegging rekening kan worden gehouden met de bijzonderheden van de activiteiten en de specifieke eigenschappen van de bedrijven, bijv. hun omvang.

Gevolgen van de uitspraak

Het HvJ-EU heeft vastgesteld dat de lidstaten de werkgevers dienen te verplichten een passend tijdregistratiesysteem in te voeren, waarbij de lidstaten een bepaalde speelruimte wordt toegekend. De Duitse wetgever dient c.q. de Duitse rechtbanken dienen nu te onderzoeken of de bestaande nationale regelingen in dit verband conform het communautaire recht kunnen worden geïnterpreteerd. Dit lijkt op grond van de duidelijke inhoud van met name § 16  lid II van de Duitse arbeidstijdenwet (ArbZG), waarin uitdrukkelijk alleen de registratie van overuren wordt voorgeschreven, niet mogelijk. Derhalve dient de wetgever dienaangaande nieuwe regelingen vast te stellen. Tot dat moment geldt dat uit het arrest van het HvJ-EU weliswaar geen rechtstreekse handelingsplicht voor de werkgevers voortvloeit, maar dat het met het oog op de bestaande onzekerheid op dit gebied en de zekerheid dat de Duitse wetgever in de toekomst overeenkomstige regelingen zal vaststellen, raadzaam is niet al te lang te wachten met de invoering van passende registratiesystemen.

Vereiste tijdregistratiesystemen

In het arrest is niet vastgelegd, wie de arbeidstijd moet registreren – de werkgever of de werknemer. Het HvJ-EU geeft expliciet aan dat bij de invulling van de modaliteiten, met name de vorm van het systeem voor tijdregistratie, een bepaalde speelruimte wordt toegekend aan de lidstaten. In het Duitse recht is dit tot dusverre ook nog niet concreet vastgelegd.

Tot dusverre erkende de wetgever namelijk dat het in bepaalde sectoren of bij bepaalde werkzaamheden zoals mobiel werken in de buitendienst of een home office en dergelijke nauwelijks mogelijk is om de arbeidstijden door een bepaald technisch systeem te laten registreren. Daarbij is reeds om organisatorische redenen nauwelijks te ontkomen aan een eigen documentatie van de werknemer. Het HvJ-EU eist een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem. Maar het is niet duidelijk waarom de eigen documentatie van een werknemer niet zou voldoen aan deze eisen. De nieuwe wetgeving dient derhalve bij de vaststelling van de geoorloofde tijdregistratiesystemen voldoende rekening te houden met de nieuwe vormen van arbeid.

Uitzonderingen

In arbeidstijdenrichtlijn 2003/88/EG is al vastgelegd dat bepaalde uitzonderingen kunnen gelden, bijv. voor leidinggevenden. Ook het HvJ-EU erkent dat uitzonderingen op de algemene tijdregistratieverplichting onder bepaalde voorwaarden mogelijk dienen te zijn, en heeft daarom vastgelegd dat de lidstaten een bepaalde speelruimte hebben bij de omzetting, met name met het oog op de bijzonderheden van de activiteiten en de specifieke eigenschapen van bepaalde bedrijven, bijv. hun omvang. Omdat de invoering van uitgebreide tijdregistratiesystemen voor bedrijven eventueel kan leiden tot grote organisatorische inspanningen en hoge kosten, ligt het bovendien voor de hand dat met name rekening wordt gehouden met de omvang van de bedrijven, om te voorkomen dat aan kleinere bedrijven in organisatorisch of financieel opzicht te hoge eisen worden gesteld. De Duitse wetgever heeft in het kader van de brugdeeltijd in dit verband de grens bij minder dan 45 werknemers getrokken. Dat zou ook een zinvolle grens voor de tijdregistratie kunnen zijn.

Het blijft echter afwachten hoe de Duitse wetgever bij de vaststelling van de wetgeving gebruikmaakt van de toegekende speelruimte, en met name in hoeverre daarbij rekening wordt gehouden met het “nieuwe werken”.