1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Interessante overwegingen Kroon over minnelijk overleg

Interessante overwegingen Kroon over minnelijk overleg

In het KB van 7 december 2011 (nr. 11.002971) heeft de Kroon zich over diverse aspecten van het minnelijk overleg uitgelaten. Tegen het verzoek van Rijkswaterstaat Noord-Brabant hadden diverse belanghebbenden zienswijzen naar voren gebracht. Alle reclamanten hebben zich bij die gelegenheid op het standpunt gesteld dat verzoeker onvoldoende pogingen heeft ondernomen om de benodigde gronden minnelijk te verwerven. De overwegingen van de Kroon omtrent deze zienswijzen zijn weliswaar niet geheel...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 08 februari 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In het KB van 7 december 2011 (nr. 11.002971) heeft de Kroon zich over diverse aspecten van het minnelijk overleg uitgelaten. Tegen het verzoek van Rijkswaterstaat Noord-Brabant hadden diverse belanghebbenden zienswijzen naar voren gebracht. Alle reclamanten hebben zich bij die gelegenheid op het standpunt gesteld dat verzoeker onvoldoende pogingen heeft ondernomen om de benodigde gronden minnelijk te verwerven. De overwegingen van de Kroon omtrent deze zienswijzen zijn weliswaar niet geheel nieuw, maar wel goed om (weer) helder op het netvlies te hebben.

Schriftelijk aanbod voor verzoekbesluit vereist?
In de Handreiking onteigeningen Titel IV 2010 (pagina 17) staat ondubbelzinnig vermeld (cursief gedrukt) dat er vóór de datum van het verzoekbesluit ten minste één schriftelijk aanbod aan de eigenaar zal moeten zijn gedaan om te kunnen spreken van een redelijke poging tot minnelijke verwerving ten tijde van het verzoekbesluit. Zoals wij eerder al zagen in het KB Oirschot van 14 oktober 2011 (nr. 11.002474) lijkt de Kroon een schriftelijk aanbod in de praktijk niet als harde eis te stellen. Dat geldt blijkens het onderhavige KB ook voor onteigeningen op grond van Titel IIa van de Onteigeningswet. De Kroon overweegt in dit KB immers uitdrukkelijk dat het “wenselijk” is “doch niet altijd noodzakelijk, dat ten tijde van de tervisielegging van de onteigeningsbescheiden reeds een formeel bod is uitgebracht”.

Eén schriftelijk aanbod zonder enig overleg voldoende
Door een van de reclamanten is geklaagd over het feit dat er slechts één schriftelijk bod met betrekking tot de benodigde gronden was gedaan. Na de mededeling van reclamant in reactie daarop dat hij zonder onherroepelijk Tracébesluit niet verder wilde praten, heeft verzoeker tot onteigening geen enkel initiatief meer genomen tot verwerving van de gronden. De Kroon overweegt daaromtrent dat ondanks het feit dat er na deze mededeling geen verder initiatief is genomen om in contact te treden met reclamant, verzoeker om onteigening wel heeft verklaard dat hij pogingen heeft ondernomen tot het verwerven van ruilgrond. Daaromtrent heeft verzoeker echter geen mededelingen richting reclamant gedaan. Deze gang van zaken in aanmerking nemend stond naar het oordeel van de Kroon op het moment van de start van de procedure (terinzagelegging van de stukken) genoegzaam vast dat niet binnen een redelijke termijn tot overeenstemming kon worden gekomen.

Ook onteigeningsnoodzaak in geval van bereikte overeenstemming
Verder bevestigt de Kroon in dit KB nog eens dat het bereiken van overeenstemming over verwerving van de benodigde gronden niet steeds aan onteigening in de weg staat. De Kroon merkt op dat blijkens de onteigeningspraktijk het bereiken van een grote mate van overeenstemming niet in alle gevallen automatisch tot spoedige ondertekening van een overeenkomst en een probleemloze eigendomsoverdracht leidt. Zolang van verkrijging van de voor de realisering van het werk benodigde gronden nog geen sprake is, bestaat er een noodzaak tot onteigening.

Geen plicht tot compensatie anders dan in geld
De Kroon wijst er in dit KB ook nog eens op dat de Onteigeningswet niet verplicht tot compensatie in de vorm van vervangende grond. De onteigenende partij is uitsluitend gehouden tot schadeloosstelling in geld.

Aanbod tot verwerving van gedeelte van een gebouw is redelijke poging
Ten slotte is interessant de zienswijze van een reclamante van wie slechts een gedeelte van het gebouw (kas) wordt onteigend. Reclamante wijst erop dat zij ermee bekend is dat de Kroon eerder het standpunt heeft ingenomen dat in beginsel is voldaan aan het noodzaakcriterium indien het minnelijk overleg, in het geval dat artikel 38 Ow door de eigenaar kan worden ingeroepen, is beperkt tot hetgeen onteigend dient te worden. Zij is echter van oordeel dat een juiste uitleg van bedoeld criterium met zich meebrengt dat onteigening alleen dan noodzakelijk is wanneer daadwerkelijk sprake is van een redelijke poging tot minnelijke verwerving. Van een zodanige poging is volgens haar geen sprake indien het aanbod uitsluitend op een deel van een gebouw ziet, terwijl vast staat dat het gehele gebouw zal moeten worden overgenomen en de eigenaar aangeeft een beroep te zullen doen op art. 38 Ow. Een eigenaar die dat artikel kan en zal inroepen weet immers dat hij geen genoegen heeft te nemen met de overname van slechts een deel van het gebouw. Daarmee is naar het oordeel van reclamant derhalve bij voorbaat uitgesloten dat een poging tot minnelijke verwerving kans van slagen heeft.

Ten aanzien van deze zienswijze herhaalt de Kroon het eerder door haar ingenomen standpunt dat alleen die gronden ter onteigening kunnen worden aangewezen die noodzakelijk zijn voor de aanleg van het werk. Onroerende zaken die slechts gedeeltelijk voor de aanleg van het werk nodig zijn kunnen mitsdien alleen voor dat gedeelte ter onteigening worden aangewezen. De Kroon wijst erop dat mogelijkheid tot het vorderen van de overname van het geheel pas in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde komt. Voordien kan aankoop van overige gedeelten dan wel gehele aankoop van de betrokken onroerende zaken in het minnelijk overleg tussen de verzoeker om onteigening en belanghebbenden betrokken worden. De verzoeker om onteigening heeft aangegeven van mening te zijn dat de overblijvende kas niet onbruikbaar en onverkoopbaar wordt en dat reclamante niet in redelijkheid kan verlangen dat de gehele kas wordt overgenomen. De Kroon gaat daar niet verder op in en overweegt dat de juistheid van dit standpunt in het kader van de onderhavige procedure niet ter beoordeling staat, maar, zoals opgemerkt, aan de orde kan worden gesteld in het kader van de gerechtelijke procedure.

Mr. Jessica de Roos, onteigeningsadvocaat
Sectie Overheid & Vastgoed