Op 28 mei 2014 heeft de Raad van State opnieuw geoordeeld over het hanteren van een vaste omzetdrempel. In deze einduitspraak over de nadeelcompensatieclaim van het wegrestaurant Wouwse Tol houdt de Raad van State –terecht- vast aan haar eerdere oordeel dat een ondergrens of drempel mag worden gehanteerd voor de beoordeling van de vergoedbaarheid van buiten het normale ondernemersrisico vallende schade, maar dat, in ieder geval in het geval van een horecabedrijf, (steeds) nader moet worden gemotiveerd dat de gehanteerde drempel redelijk is.
Casus; tussenuitspraak 5 december 2012
De Wouwse Tol exploiteert een wegrestaurant/hotel. Zij heeft nadeelcompensatie geclaimd vanwege schade door groot onderhoud aan de rijkswegen A4, A17 en A58 in de periode maart tot en met augustus 2006 en door een volledige afsluiting van de afslag naar De Wouwse Tol gedurende twaalf dagen. In de bekende tussenuitspraak van 5 december 2012 heeft de Raad van State overwogen dat De Wouwse Tol heeft gekozen voor een weggebonden onderneming en dus voor afhankelijkheid van de toestroom van klanten over de weg. Hieraan is inherent dat soms nadeel wordt ondervonden door de uitvoering van verkeersmaatregelen of wegwerkzaamheden, zoals dat heeft plaatsgevonden in de periode maart - april 2006, waardoor haar onderneming dan verminderd of niet bereikbaar is voor klanten. Dit nadeel behoort in beginsel tot het eigen ondernemersrisico. Schadevergoeding is eerst aan de orde indien sprake is van onevenredige, dat wil zeggen buiten het normale ondernemersrisico vallende schade. Het hanteren van een ondergrens of drempel voor de beoordeling van de vergoedbaarheid van schade geleden als gevolg van die verkeersmaatregelen, waaronder in het kader daarvan te verrichten reconstructiewerkzaamheden, sluit hierbij aan. Pas als de schade boven de drempel uitkomt, is sprake van onevenredige schade zoals hiervoor bedoeld.
In de tussenuitspraak had de Raad van State verder overwogen dat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat het hanteren van een vaste ondergrens van 15% van de omzet redelijk is in een geval zoals hier, waarin de weggebonden onderneming een horecabedrijf is. De minister diende alsnog in te gaan op het betoog van De Wouwse Tol dat het hanteren van een ondergrens van 15% van de omzet op jaarbasis tot onvoldoende differentiatie tussen verschillende branches leidt. Verder diende de minister nader in te gaan op het betoog van De Wouwse Tol dat het niet redelijk is een drempel van 15% toe te passen op schade geleden als gevolg van de volledige wegafsluiting in de periode van 16 tot en met 28 juli 2006.
Gelet op dit oordeel in de tussenuitspraak verklaart de Raad van State in de einduitspraak het hoger beroep gegrond en vernietigt zij alsnog het afwijzende besluit van januari 2011.
Nadere motivering minister: geen nadere motivering 15 % omzetdrempel, geen onevenredig nadeel
Na en ter uitvoering van de tussenuitspraak van 5 december 2012 heeft de minister het besluit van januari 2011 nader gemotiveerd en de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie gehandhaafd. Volgens de minister wordt met de drempel van 15% van de gemiddelde omzet over de drie voorgaande jaren invulling gegeven aan de gedachte dat schade als gevolg van infrastructurele maatregelen in beginsel voor rekening van de benadeelde dient te komen. Een redelijk handelend ondernemer die in belangrijke mate afhankelijk is van een goed functionerende infrastructuur voor zijn bedrijfsvoering, dient rekening te houden met een tijdelijke daling van de omzet als gevolg van infrastructurele maatregelen. De minister vindt een nadere motivering voor het hanteren van een vaste drempel van 15%, waarbij wordt ingegaan op de vraag naar het belang van differentiatie tussen verschillende branches niet goed mogelijk, omdat ook binnen een branche aanzienlijke verschillen optreden. Differentiatie is volgens de minister ook niet nodig, omdat het door De Wouwse Tol geleden omzetverlies niet de drempel van 15% overschrijdt. Nu het omzetverlies de drempel van 15% nadert, moet volgens de minister alleen worden gekeken of de invloed van de schade op de onderneming aan toepassing van die drempel in de weg staat. De Wouwse Tol is volgens de minister niet onevenredig belast door het omzetverlies als gevolg van de werkzaamheden. De werkzaamheden zijn in een korte intensieve periode uitgevoerd en daardoor heeft De Wouwse Tol kosten kunnen besparen. In 2006 heeft zij een positief bedrijfsresultaat behaald, aldus de minister.
De minister concludeert dan ook dat toepassing van de drempel van 15% in dit geval gerechtvaardigd is. De schade geleden gedurende de twaalf dagen dat De Wouwse Tol volledig onbereikbaar was hoeft daarvan niet te worden uitgezonderd.
De minister wijst er op dat ter hoogte van De Wouwse Tol de gehele deklaag van de A58 is vervangen. Dergelijke onderhoudswerkzaamheden vinden in de regel elke tien tot twaalf jaar plaats. Het in verband daarmee afsluiten van toe- en afritten voor een beperkte periode van twaalf dagen komt vaker voor en is niet als abnormaal aan te merken. In zoverre verschilt de situatie van een zelden voorkomende, langdurige volledige afsluiting van een tankstation, zoals dat zich voordeed in de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2004 in zaak 200403461/1.
Standpunt De Wouwse Tol: toepassing drempel altijd motiveren
De Wouwse Tol heeft in haar zienswijze aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft nagelaten een motivering te geven voor de toepassing van een drempel van 15%, en dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de toepassing van die drempel pas hoeft te worden gemotiveerd wanneer de schade de omvang van de drempel van 15% nadert. Verder betoogt de De Wouwse Tol dat de minister heeft miskend dat de uitvoering van de werkzaamheden in de periode van volledige afsluiting middenin het hoogseizoen viel en voor De Wouwse Tol nadelig is, omdat in juli de omzet bijna twee keer zoveel hoger is dan die van januari. De keuze van de minister om de volledige afsluiting juist in juli te laten vallen, ondanks dat herhaaldelijk is verzocht om een andere maand, heeft dan ook de schade vergroot.
De Wouwse Tol heeft verder aangevoerd dat bij een verzoek om nadeelcompensatie van een onderneming die volledig afhankelijk is van de snelweg, het in nagenoeg alle gevallen zal gaan om wegrestaurants/hotels of tankstations. Aan de hand van cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek heeft De Wouwse Tol verder laten zien dat beide typen ondernemingen, enerzijds wegrestaurants/hotels en anderzijds tankstations, een verschillende kostenstructuur kennen en een wezenlijk andere verhouding tussen kosten en omzet. Dat er verschillen binnen de horecabranche zijn qua bedrijfsvoering, neemt niet weg dat de kostenstructuur in grote lijnen overeenkomt. Verder heeft De Wouwse Tol aan de hand van rekenvoorbeelden laten zien dat een omzetderving van 15% bij beide ondernemingen tot zeer uiteenlopende schadebedragen leidt. Om die reden is het redelijk dat de minister ten aanzien van verschillende typen weggebonden ondernemingen verschillende omzetdrempels zou hanteren. De Wouwse Tol betwist niet dat een deel van de schade, gelet op de duur en de frequentie van de verkeersmaatregelen of wegwerkzaamheden, tot haar normale ondernemersrisico behoort en stelt zelf voor om een drempel van 10 % van de gemiddelde omzet over de drie voorgaande jaren te hanteren.
Einduitspraak Raad van State
Minister heeft tussenuitspraak niet juist uitgevoerd
Volgens de Raad van State betoogt De Wouwse Tol terecht dat de minister geen motivering heeft gegeven voor de hoogte van de toegepaste drempel. De minister heeft dus een onjuiste uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak. De Raad van State vindt de benadering van de minister niet juist dat de toepassing van de drempel van 15% alleen dan hoeft te worden gemotiveerd als de omvang van de schade die drempel nadert, en dat er dan alleen een beoordeling plaatsvindt of individuele omstandigheden ertoe noodzaken dat wordt afgezien van toepassing van de drempel en dat alleen in dat verband aandacht hoeft te worden besteed aan de verhouding omzet en kosten. Hiermee is geen antwoord gegeven op de vraag of uiteenlopende gevolgen voor verschillende typen ondernemingen ertoe zouden moeten leiden dat andere omzetdrempels worden gehanteerd. Dat dit volgens de minister niet nodig en ook niet goed mogelijk is, vormt een onvoldoende rechtvaardiging om de opdracht in de tussenuitspraak te reduceren tot de vraag of een onderneming individueel onevenredig hard wordt getroffen in het geval die onderneming de drempel van 15% nadert.
Minister had moeten differentiëren tussen wegrestaurants en tankstations
De Raad van State vindt het standpunt van de Wouwse Tol over de differentiatie tussen de verschillende soorten snelweggebonden bedrijven juist, en voorziet zelf in de zaak, mede omdat de minister een onjuiste uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. De Raad van State volgt het voorstel om een drempel van 10 % te hanteren en past deze drempel ook toe voor de beoordeling van de vergoedbaarheid van de schade geleden in de periode van volledige onbereikbaarheid, van 16 tot en met 28 juli 2006. Daarbij vindt de Raad van State van belang dat de minister voldoende heeft aangetoond, onder meer aan de hand van concrete voorbeelden, dat zowel de aard als de wijze van uitvoering van die werkzaamheden niet aan toepassing van een drempel in de weg staan. De Wouwse Tol heeft ter zitting ook erkend dat haar schade minder groot is door de keuze van de minister voor de uitvoering van die werkzaamheden in een aaneengesloten korte periode in vergelijking tot de keuze voor een langere periode waarin haar onderneming beperkt bereikbaar zou zijn geweest. De omstandigheid dat haar schade nog verder beperkt had kunnen worden door de afsluiting in een andere maand te laten plaatsvinden, is in dit geval onvoldoende om van toepassing van de drempel af te zien.
Te vergoeden nadeel
De Raad van State bepaalt vervolgens dat de minister aan De Wouwse Tol als nadeelcompensatie een bedrag van € 72.843,20 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2006, de dag volgend op 28 juli 2006, de datum waarop de werkzaamheden zijn voltooid tot aan de dag van algehele voldoening, betaalt. De Raad van State neemt daarbij in aanmerking dat het verzoek om nadeelcompensatie al op 9 mei 2006 was gedaan.
De berekening van de te vergoeden schade is dan als volgt. De omzetdaling van De Wouwse Tol bedraagt € 576.124,00, wat correspondeert met 14,1% van de normomzet van € 4.338.850,OO (€ 4.095.186 plus de te behalen omzetstijging van 5,95% daarvan). Na aftrek van de drempel van 10% van de omzet (€ 409.518,60), bedraagt de in beginsel voor vergoeding in aanmerking komende schade € 166.605,40. De bespaarde directe kosten bedragen 27,2% daarvan, hetgeen neerkomt op € 45.316,66. De bespaarde indirecte kosten bedragen in totaal € 160.046,00. Daarvan dient 4,1/14,1 -deel van het schadebedrag te worden afgetrokken als kostenbesparing die aan de omzetdaling boven de 10% is toe te rekenen, wat neerkomt op € 48.445,54. Dan resteert aan te vergoeden schade € 72.843,20 (€ 166.605,40 minus € 45.316,66 minus € 48.445,54).
Wilt u meer weten over het indienen van of besluiten op een verzoek om nadeelcompensatie? Neem dan contact op met Hanna Zeilmaker of Joske Hagelaars, advocaten bij Dirkzwager en gespecialiseerd in overheidsaansprakelijkheid.
Nadeelcompensatie en de omzetdrempel: motiveringsplicht (einduitspraak Wouwse Tol)
Op 28 mei 2014 heeft de Raad van State opnieuw geoordeeld over het hanteren van een vaste omzetdrempel. In deze einduitspraak over de nadeelcompensatieclaim van het wegrestaurant Wouwse Tol houdt de Raad van State –terecht- vast aan haar eerdere oordeel dat een ondergrens of drempel mag worden gehanteerd voor de beoordeling van de vergoedbaarheid van buiten het normale ondernemersrisico vallende schade, maar dat, in ieder geval in het geval van een horecabedrijf, (steeds) nader moet worden ge...
Leestijd
Auteur artikel
Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd
02 juni 2014
Laatst gewijzigd
16 april 2018