Een varkenshouder vraagt om nadeelcompensatie omdat hij als gevolg van de weigering van de Wbr-vergunning haar uitbreidingsplannen niet heeft kunnen realiseren. Doordat zij de beoogde biggenstal niet kon bouwen heeft zij kosten gemaakt in verband met een andere locatie. Ook maakt zij aanspraak op inkomensschade. De varkenshouder is niet tevreden met de toegekende compensatie (en het oordeel van de rechtbank daarover) en gaat in hoger beroep.
Onafhankelijkheid deskundige
De varkenshouder betoogde dat de door de commissie ingeschakelde deskundige niet onafhankelijk en onpartijdig is, omdat zijn bureau en hij zelf regelmatig werkzaam zijn als partijdeskundige voor de minister. De Afdeling gaat daar in haar uitspraak van 1 september 2021 niet in mee en overweegt als volgt:
Een onafhankelijk adviseur is een persoon of een commissie, die geen deel uitmaakt of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, en die belast is met de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking en daarbij geen persoonlijk belang heeft. De deskundige is werkzaam bij een onafhankelijk adviesbureau, en niet voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Hij staat niet in een gezagsverhouding tot de minister en is geregistreerd in het Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen. Er is geen reden voor twijfel aan de onafhankelijkheid van de deskundige, omdat hij als medewerker van het bureau vaker in opdracht van de minister advies over nadeelcompensatie heeft uitgebracht. Dat het bureau en de deskundige vaker werkzaam zijn voor de minister of Rijkswaterstaat levert op zichzelf nog geen schijn van vooringenomenheid op.
Omvang geding: aanvraag te laat aangevuld
De varkenshouder maakte in de bezwaarfase alsnog ook aanspraak op vergoeding van schade als gevolg van het niet kunnen realiseren van de geplande vleesvarkensstal. Met die claim kwam de varkenshouder pas in de pleitnotitie voor de hoorzitting in bezwaar.
De Afdeling oordeelt dat er geen reden is voor een uitzondering op het beginsel dat het bestuursorgaan moet beslissen op grondslag van de ingediende aanvraag. Indien de varkenshouder bij het indienen van de aanvraag voor ogen had om ook compensatie te vragen voor nadeel als gevolg van het niet kunnen realiseren van de vleesvarkensstal, had het op haar weg gelegen dit op duidelijke wijze in de aanvraag kenbaar te maken. Dat heeft zij niet gedaan, de aanvulling van de aanvraag is pas gedaan toen de bezwaarprocedure al meer dan twee jaar liep. Bovendien was geen sprake van een wijziging van de aanvraag van ondergeschikte aard. De omstandigheid dat de rechtbank in beroep de StAB wel had gevraagd over deze schade te adviseren stond er niet aan in de weg dat de rechtbank in haar uitspraak oordeelde dat schade als gevolg van het niet kunnen bouwen van de vleesvarkensstal geen onderdeel van het geding uitmaakt.
De varkenshouder vond verder dat de rechtbank had moeten uitgaan van het werkelijk gehouden aantal productiezeugen en niet van het vergunde aantal. De STAB was voor de berekening van de gestelde inkomensschade uitgegaan van 661 vergunde productiezeugen en had geconcludeerd dat de nadelen van het niet kunnen realiseren van de biggenstal niet opwegen tegen de voordelen in de vorm van bespaarde kosten daarvan. Er was dus geen sprake van inkomensschade.
De varkenshouder stelde bij de schadebegroting moest worden uitgegaan van het feitelijke aantal zeugen en niet van het aantal vergunde productiezeugen, omdat in de praktijk in strijd werd gehandeld met de afgegeven milieuvergunning. Met dat standpunt maakt de Afdeling korte metten. De vergunde aantallen zijn de maximale aantallen die gehouden mogen worden. Schade die voortkomt uit het houden van niet vergunde aantallen of soorten dieren komt niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het een algemeen aanvaard uitgangspunt in het schadevergoedingsrecht is dat iemand die vraagt te worden beschermd in een belang dat in strijd is met het recht geen aanspraak op compensatie kan maken.
Geen reformatio in peius / verslechterde positie door het maken van bezwaar
De varkenshouder had gesteld dat de rechtbank niet had mogen uitgaan van het lagere aantal vergunde zeugen in het verslag van de StAB. De Afdeling stelt voorop de rechtbank ter voorkoming van reformatio in peius het bestreden besluit niet heeft vernietigd voor zover dit ziet op de vergoeding van inkomensschade door de minister. Aan deze vergoeding lag een berekening ten grondslag, waarin Te Winkel is uitgegaan van een groter aantal vergunde productiezeugen, te weten 890 zeugen.
De Stab had geadviseerd dat van een lager aantal fokzeugen had moeten worden uitgegaan. In eerdere instantie was, ook door de deskundige adviseurs, ten onrechte uitgegaan van een hoger aantal zeugen omdat dat aantal door de varkenshouder was gesteld en de informatie ontbrak om dit te verifiëren.
Onder deze omstandigheden is er volgens de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door niet uit te gaan van 890 zeugen maar van het later vastgestelde lagere aantal.
Wilt u meer weten over nadeelcompensatie? Neemt u contact op met Hanna Zeilmaker.