1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Onteigening Brummen: obstructie van het minnelijk overleg loont niet

Onteigening Brummen: obstructie van het minnelijk overleg loont niet

Minnelijk overleg voeren in het kader van een onteigeningsprocedure is lastig als het bestemmingsplan nog niet vaststaat. Overheden willen de voor hun plannen benodigde gronden verwerven om het plan zo spoedig mogelijk te realiseren, terwijl de burger zich verzet tegen het bestemmingsplan en dus vaak nog helemaal niet bereid is tot minnelijk overleg. In het Koninklijk Besluit d.d. 11 februari 2014 nr. 201400313 heeft de Kroon zich over deze problematiek uitgelaten.Minnelijk overlegBij het KB...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 05 maart 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Minnelijk overleg voeren in het kader van een onteigeningsprocedure is lastig als het bestemmingsplan nog niet vaststaat. Overheden willen de voor hun plannen benodigde gronden verwerven om het plan zo spoedig mogelijk te realiseren, terwijl de burger zich verzet tegen het bestemmingsplan en dus vaak nog helemaal niet bereid is tot minnelijk overleg. In het Koninklijk Besluit d.d. 11 februari 2014 nr. 201400313 heeft de Kroon zich over deze problematiek uitgelaten.

Minnelijk overleg
Bij het KB Brummen zijn gronden ter onteigening aangewezen ten behoeve van de dijkverlegging Cortenoever in het kader van Ruimte voor de Rivier. Het betreft een zogeheten titel II en IIa procedure (waarover later meer). De Kroon hanteert bij deze procedure voor minnelijk overleg de standaardoverweging dat genoegzaam aan het vereiste van minnelijk overleg is voldaan, indien voor de terinzagelegging een aanvang is gemaakt met het minnelijk overleg. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet voordat met de administratieve onteigeningsprocedure wordt begonnen. Als resultaat van het minnelijk overleg moet (uitzonderingen daargelaten) een concreet schriftelijk bod zijn gedaan.

In deze procedure wilden meerdere reclamanten niet meewerken aan het minnelijke overleg. De reclamanten wilden eerst hun zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan en eventueel ook het beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan afwachten. De (verwerver van de) Minister mocht van deze reclamanten zelfs niet het erf betreden voor een taxatie. De Minister heeft daarom zijn aanbod gebaseerd op een zichttaxatie.
De Kroon overweegt dat de Minister dit mocht doen aangezien reclamanten geen medewerking wilden verlenen. De Kroon overweegt in dit kader verder dat de Minister is gebonden aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Titels II of titel IV
Reclamanten stellen in hun zienswijzen, met verwijzing naar het KB Emmen van 8 juli 2011, nr. 11.001685, ook nog dat de onteigening niet zou moeten worden gebaseerd op de titels II en IIa, maar op titel IV van de Onteigeningswet. De Kroon overweegt dat de onteigening plaatsvindt voor de dijkverlegging Cortenoever en voor de verruiming van de IJssel. Daaruit volgt dat deze werken vallen onder de artikelen 62 en 72a (titel II en IIa) van de onteigeningswet. Op grond van artikel 62, tweede lid, van de onteigeningswet wordt onder de onteigening ten behoeve van waterkeringen mede begrepen de onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan. De Kroon overweegt dat de nieuw aan te leggen primaire waterkering op grond van het bestemmingsplan Dijkverlegging Cortenoever landschappelijk zal worden ingepast. De landschapsberm kan dan ook worden aangemerkt als een rechtstreeks uit de aanleg van de waterkering voortvloeiende bijkomende voorziening ter uitvoering van het genoemde bestemmingsplan. Hiermee is de basis van het onderhavige plan van het werk en van de onteigening volgens de Kroon in beginsel gegeven.

KB Emmen
Wij merken op dat de Kroon niet reageert op de verwijzing naar het KB Emmen. In dat KB was sprake van een verzoek tot onteigening van de Provincie, ter uitvoering van een al vastgesteld bestemmingsplan. In dat KB overwoog de Kroon in het algemeen, dat indien werken en werkzaamheden ten behoeve waarvan om onteigening wordt verzocht hun grondslag vinden in een vastgesteld bestemmingsplan, Titel IV van de onteigeningswet daarvoor de aangewezen titel is om het verzoek om onteigening daarop te baseren. Dit geldt ook voor de aanleg van een kanaal. Het verzoek om onteigening wordt getoetst op het bestaan van deze planologische grondslag.

Onteigening of gedoogplicht?
Een reclamant klaagt dat een deel van zijn gronden dat nodig is voor een dijksloot niet in de onteigening is betrokken. Voor het eerst laat de Kroon zich inhoudelijk uit over een gedoogplicht. De Kroon overweegt met verwijzing naar de door de Minister gemaakte afweging dat voor de dijksloot het (minder ingrijpende) instrument van de gedoogplicht volstaat, omdat het (kennelijk) ‘slechts’ tijdelijk gebruik betreft. De Kroon stelt verder (op basis van informatie van de verzoeker?) dat bij de gedoogplichtprocedure een volledige schadeloosstelling zal worden betaald, zodat reclamant niet word geschaad door de keuze voor een gedoogplicht in plaats van onteigening.

Heeft u vragen over onteigening? Bel of mail met Mr. Hanna Zeilmaker of mr. Joske Hagelaars, het onteigeningsteam van Dirkzwager