1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Onteigening: wie is bij Titel IV de verzoeker om onteigening? En: onteigening t.b.v. dubbelbestemming mogelijk

Onteigening: wie is bij Titel IV de verzoeker om onteigening? En: onteigening t.b.v. dubbelbestemming mogelijk

De Kroon heeft zich in het KB van 15 november 2012, nr. 12.002716, nogmaals uitgelaten over het schriftelijk aanbod voorafgaande aan het verzoekbesluit, en over de vraag of ook met anderen dan de eigenaren moet worden onderhandeld. Dubbelbestemming Waterstaat-WaterafvoergebiedDe verzochte onteigening strekt ter uitvoering van het provinciale inpassingsplan Rivierverruiming Overdiepse Polder, concreet de bestemmingen “Agrarisch met waarden” en de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterafvoergebied”...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 30 november 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De Kroon heeft zich in het KB van 15 november 2012, nr. 12.002716, nogmaals uitgelaten over het schriftelijk aanbod voorafgaande aan het verzoekbesluit, en over de vraag of ook met anderen dan de eigenaren moet worden onderhandeld.

Dubbelbestemming Waterstaat-Waterafvoergebied
De verzochte onteigening strekt ter uitvoering van het provinciale inpassingsplan Rivierverruiming Overdiepse Polder, concreet de bestemmingen “Agrarisch met waarden” en de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterafvoergebied”. Deze polder moet om waterstaatkundige redenen worden heringericht als overloop- en doorstroomgebied. Daarvoor moeten de op het te onteigenen perceel staande opstallen wijken.

De gronden met de agrarische bestemming zijn (o.a.) bestemd voor de uitoefenint van een agrarisch bedrijf, het behoud en herstel van landschappelijke waarden (openheid) water en waterlopen.
De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat-Waterafvoergebied zijn mede bstemd voor doeleinden ten behoeve van het afvoeren van water, waaronder mede begrpen het bergen van overtollig water ten behoeve van de verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De in het Koninklijk Besluit (kort) omschreven werkzaamheden, te weten de herinrichting van de polder als overloopgebied, lijken eerder te dienen ter realisering van de dubbelbestemming dan ter uitvoering van de agrarische bestemming.

Dit lijkt te betekenen dat ook ter uitvoering van een dubbelbestemming kan worden onteigend. Dat is een interessante ontwikkeling, omdat er sprake hoort te zijn van een onderlinge rangorde tussen de ‘hoofdbestemming’ en de dubbelbestemming.  Daarvan uitgaande is het zeker niet vanzelfsprekend –maar wel in het belang van de realisering van waterstaatkundige waarden die in de regel met dubbelbestemmingen worden bestemd- dat ter uitvoering van de dubbelbestemming kan worden onteigend.

Onteigening Titel IV
De Staatssecretaris had verzocht om aanwijzing ter onteigening van een aantal onroerende zaken, en wel krachtens art. 78 onteigeningswet (Titel IV). De eigenaren van het te onteigenen perceel hadden in hun zienswijze betoogd dat niet de Staat, maar de Provincie de onteigeningstitel hadden moeten vragen omdat de provincie het inpassingsplan voor de rivierverruiming heeft vastgesteld.

De Kroon wijst erop dat de onteigeningswet niet dwingt tot het uitsluitend door een planwetgever zelf kunnen hanteren van de bevoegdheid van het doen van een onteigeningsverzoek op grond van artikel 78 io 77 onteigeningswet. Een lokale planwetgever draagt weliswaar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een bestemmings- of inpassingsplan, maar dit laat onverlet dat de bevoegdheid ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet ook door en ten name van andere publiekrechtelijke lichamen, zoals genoemd in bedoeld artikel, kan worden uitgeoefend. In dat geval moet wel sprake zijn van een zodanig belang van verzoeker, dat deze als meest gerede partij tot het doen van een verzoek tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening kan worden aangemerkt. En dat was hier het geval.

Ook aanbod aan V.O.F. als gebruiker?
De Minister had aan de eigenaren een schriftelijk aanbod tot schadeloosstelling gedaan, maar niet aan de V.O.F. die de onroerende zaak exploiteert. De Kroon herhaalt dat het minnelijk overleg zich in eerste instantie richt op de eigenaren. Tot onderhandelingen met derde belanghebbenden is verzoeker dan ook niet wettelijk verplicht. Onder omstandigheden kan overleg met derde belanghebbenden uit een oogpunt van zorgvuldigheid volgens de Kroon wel in de rede liggen. In dit geval deed zich de noodzaak daartoe niet voor, want in de onderhandelingen met de eigenaren/vennoten konden deze de belangen van de V.O.F in het overleg betrekken.

Commentaar: het blijft dus toch zaak om af te wegen of de belangen van anderen dan de eigenaren vergen dat ook zij in het overleg worden betrokken! En is daar in het geval van een bedrijf als huurder niet snel sprake van? Anderzijds, in het recente KB Apeldoorn (zie mijn bespreking daarvan) heeft de Kroon gesteld dat overleg met een huurder niet aan de orde is, tenzij de verzoeker om onteigening zelf eigenaar is van de verhuurde zaak.

Redelijke reactietermijn?
De eigenaar had verder, met verwijzing naar het KB Dantumadiel, betoogd dat de aanbieding te kort (24 dagen) voor het verzoekbesluit is gedaan, op een zodanig laat moment dat daarover niet (meer) gesproken kon worden. Volgens de Kroon gaat de verwijzing naar Dantumadiel niet op, omdat daar sprake was van reactietermijnen die afliepen na de datum van het verzoekbesluit. De Kroon vindt de tijdspanne tussen het aanbod en het verzoekbesluit weliswaar betrekkelijk kort, maar nog voldoende om tenminste een eerste reactie te doen op het bod. Reclamanten hebben hier niet op gereageerd, ook niet met een verzoek om uitstel van reactie. De Kroon vindt van belang dat in het kader van het minnelijk overleg van de zijde van reclamanten te kennen was gegeven dat geen overleg meer hoefde te worden gevoerd indien voor de benodigde grond voorafgaand aan de administratieve onteigeningsprocedure een bieding zou worden gedaan. Tegen deze achtergrond mocht van de eigenaren worden verwacht dat zij direct na de ontvangst van het bod van 14 november 2011, maar in ieder geval voor het aflopen van de daarin gestelde termijn voor het gestand doen van het bod, zouden reageren indien zij toch over het bod zouden hebben willen overleggen. Anders dan bij besluitvorming door provinciale staten in de zaak Dantumadiel e.a. het geval was, kon verzoeker in dit geval ten tijde van het verzoekbesluit er dan ook van uitgaan dat, bij het uitblijven van een reactie op het aanbod, het aannemelijk was dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendoms-overdracht zou leiden.

Afzonderlijk verzoekbesluit vereist?
De eigenaren hadden tot slot aangevoerd dat een verzoekbesluit ontbrak. De Kroon merkt daarover op dat zij de voordrachtbrief beschouwen als het verzoekbesluit inclusief de voordracht daarvan.

Heeft u vragen over onteigening? Neemt u contact op met mr. Hanna Zeilmaker, onteigeningsadvocaat