1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Onteigening

Onteigening

Interessant deze maand is onder meer het KB Haaren, waarin de Kroon oordeelde dat ter zake van de doelstelling van de provincie om de functies van het landgoed te versterken niet was gebleken van een rechtstreeks provinciaal belang, maar de ontwikkeling van de kasteelplaats daarentegen aan te merken was als een gemeentelijk belang. Daarom heeft de Kroon het verzoek om onteigening wegens het ontbreken van de noodzaak tot onteigening gedeeltelijk afgewezen.Ook vragen wij uw aandacht voor het KB...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 10 maart 2009
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Interessant deze maand is onder meer het KB Haaren, waarin de Kroon oordeelde dat ter zake van de doelstelling van de provincie om de functies van het landgoed te versterken niet was gebleken van een rechtstreeks provinciaal belang, maar de ontwikkeling van de kasteelplaats daarentegen aan te merken was als een gemeentelijk belang. Daarom heeft de Kroon het verzoek om onteigening wegens het ontbreken van de noodzaak tot onteigening gedeeltelijk afgewezen.

Ook vragen wij uw aandacht voor het KB Zevenaar, waarin de Kroon heeft geoordeeld dat een eerder raadsbesluit tot onteigening niet behoeft te worden ingetrokken voordat een nieuwe voorbereidingsprocedure ten behoeve van een nieuw raadsbesluit mag worden gestart.

In de aan een van belanghebbenden toegezonden tekening stond een te onteigenen perceel onjuist vermeld. De Kroon oordeelde dat dit een kennelijke misslag betrof, aangezien de juiste aanduiding in de lijst van de te onteigenen onroerende zaken stond en ook op de grondplantekening die ter inzage heeft gelegen het perceel juist stond vermeld.

Voor wat betreft de arresten van de Hoge Raad is interessant zijn arrest van 13 februari 2009 (LJN: BG7409), waarin de Hoge Raad bevestigt dat tot de taak van de onteigeningsrechter niet behoort de beoordeling van de noodzaak van de onteigening. De onteigeningsrechter is wel bevoegd een onteigeningsbesluit inhoudelijk te toetsen als de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven, maar dient zich daarbij te beperken tot marginale toetsing ex tunc van de vraag of de Kroon in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat onteigend dient te worden.

In zijn arrest van 20 februari 2009 (LJN: BG7414) oordeelde de Hoge Raad over de dagvaarding bij één dagvaarding van meerdere (opvolgende) eigenaren van te onteigenen gronden, waarbij de opvolgend eigenaar ook eigenaar was van andere te onteigenen gronden. Indien verschillende partijen bij één dagvaarding zijn gedagvaard ter zake van tegen elk van hen ingestelde voor afzonderlijke berechting vatbare rechtsvorderingen tot onteigening (subjectieve cumulatie), worden zij geen partij in de tegen de andere eigenaar aanhangig gemaakte vordering tot onteigening. De omstandigheid dat vanwege de samenhang met één dagvaarding is gedagvaard heeft dus niet tot gevolg dat alle gedaagden automatisch partij zijn in de bij die dagvaarding ingestelde onteigeningsprocedures. Voor gedaagden staat wel de weg van tussenkomst open om alsnog in de andere zaken partij te worden.

OnteigeningsKB’s

KB  19 december 2008, Stcrt. 2009 nr. 2132, onteigening gemeente Amsterdam (stadsdeelraad Amsterdam-Noord)
minnelijke overleg
Onteigening Titel IV voor de bestemming “voorzieningen A” en voor “verkeersareaal”.

Bedenkingen verworpen over de pogingen tot minnelijke verwerving van de benodigde gronden en over misbruik van de bevoegdheid tot onteigening.

KB 30 januari 2009, Stcrt. 2009 nr. 2245, onteigening gemeente Breda
Zelfrealisatie en infrastructuur

Bedenkingen die zien op het minnelijk overleg verworpen. Beroep op zelfrealisatie verworpen. De in de onteigening begrepen gronden zullen uitsluitend worden aangewend voor de realisering van onderdelen van de natte en groene infrastructuur van de VINEX-wijk. Realisering van onderdelen van deze infrastructuur door afzonderlijke eigenaren verdraagt zich naar het oordeel van de Kroon niet met de noodzaak van een samenhangend beheer. Overeenkomstig bestendig beleid acht de Kroon het dan ook doelmatig dat de gemeente de gronden na onteigening in eigen beheer zal aanwenden ter verwezenlijking van de infrastructurele werken.

KB 6 februari 2009, Stcrt. 2009 nr. 2247, onteigening gemeente Gennep
Beroep op zelfrealisatie

Onteigening Titel IV voor de realisatie van een gebouw met winkelvoorzieningen , appartementen en penthouses en een ondergrondse parkeergarage en ter ontsluiting van een achterliggend parkeerterrein.

De eigenaar van een bestaand winkel-/kantoorpand met bovenwoning doet een beroep op zelfrealisatie. De Kroon stelt vast dat de eigenaar over onvoldoende grond beschikt om het beoogde appartementencomplex en de ontsluitingsweg te kunnen realiseren. Wat betreft de ontsluitingsweg overweegt de Kroon dat het overeenkomstig het bestendig beleid doelmatig moet worden geacht dat de gemeente dat gedeelte van de grond na onteigening in eigen beheer kan aanwenden ter verwezenlijking van de weg.

KB 21 januari 2009, Stcrt. 2009 nr. 2249, onteigening gemeente Haaren
Provinciaal of gemeentelijk belang; hervestiging zakelijk recht

Onteigening Titel IV op verzoek van de Provincie (art. 87 ow)voor de bestemmingen verkeer en water, met het oog op de vernieuwing van een provinciale weg en de versterking van de relatie tussen een landgoed  en het dorp Haaren.

Tegen het ontwerp-KB zijn zienswijzen naar voren gebracht door (onder andere) Gedeputeerde Staten en het waterschap De Dommel. De zienswijze van de provincie heeft betrekking op een in het ontwerpbesluit aangebrachte beperking in de omvang van de verzochte onteigening, vanwege het feit dat een deel van de voorgenomen werken en werkzaamheden op de zogenaamde kasteelplaats geen rechtstreeks verband houdt met de werkzaamheden aan de provinciale weg en evenmin geacht kan worden rechtstreeks dienstig te zijn aan de reconstructie van de weg of aan de gereconstrueerde weg. Ter zake van de doelstelling om de functies van het landgoed te versterken blijkt niet van een rechtstreeks provinciaal belang. De ontwikkeling van de kasteelplaats is daarentegen aan te merken als een gemeentelijk belang, zodat het verzoek om onteigening ten name van de provincie Noord-Brabant wegens het ontbreken van de noodzaak tot onteigening gedeeltelijk wordt afgewezen. Uit de zienswijze van de provincie blijkt wel dat het voor de reconstructie van de weg noodzakelijk en onontkoombaar is dat in een nieuwe ontsluiting van het landgoed en enkele parkeerplaatsen wordt voorzien. In zoverre acht de Kroon het voldoende aannemelijk dat de ontsluitingsweg met parkeergelegenheid op het gebied van de kasteelplaats wel rechtstreeks verband houdt met de reconstructie van de provinciale weg.

Ten aanzien van een gevestigd zakelijk recht met betrekking tot twee pijpleidingen voor transport van aardolieproducten van Rotterdam naar de Duitse Bondsrepubliek merkt de Kroon op dat het zakelijk recht in gevallen als deze na de inschrijving van het onteigeningsvonnis opnieuw kan worden gevestigd. Daarmee wordt naar het oordeel van de Kroon, gelet op de doelstelling van de onteigeningswet, recht gedaan aan het uitgangspunt dat bij een onteigening een wijziging in de feitelijke situatie ook voor de (beperkt) zakelijk gerechtigde op de minst bezwaarlijke wijze moet worden doorgevoerd. De effectuering daarvan kan mede worden betrokken in het geding in de gerechtelijke onteigeningsprocedure en staat dan ook niet ter beoordeling in de procedure tot aanwijzing van gronden ter onteigening.

KB 30 januari 2009, Stcrt. 2009 nr. 2250, onteigening gemeente Venray
Onteigening ter uitvoering van een globaal eindplan; naleving eisen artikel 80 onteigeningswet

Onteigening Titel IV ten behoeve van de aanleg van een rotonde voor de ontsluiting van het woongebied “Brabander Aan den Heuvel”.

Met betrekking tot de bedenkingen van reclamante dat sprake zou zijn van een nader uit te werken globaal bestemmingsplan overweegt de Kroon dat sprake is van een globaal eindplan dat niet nader behoeft te worden uitgewerkt. Wel wordt van de gemeente verwacht dat zij inzicht geeft in de door de raad voorgestane wijze van planuitvoering die in het publiek belang is. Dit kan geschieden in de vorm van een inrichtingschets dan wel worden verwoord in het bestemmingsplan, in de bijbehorende plantoelichting of op andere wijze bij een afzonderlijk raadsbesluit.

Ten aanzien van de bedenkingen dat de gemeente bij de voorbereiding van de onteigeningsprocedure niet zou hebben voldaan aan de in artikel 80 onteigeningswet en artikel 3:13 Awb gestelde eisen overweegt de Kroon dat in het kader van het onderzoek is gebleken dat alle stukken gedurende zes weken ter inzage hebben gelegen. Uit de door ambtenaren van de gemeente afgelegde verklaringen blijkt dat het raadsbesluit en alle bijbehorende stukken door de gemeente ter inzage zijn gelegd. De brief ter toezending van het ontwerp raadsbesluit met bijbehorende stukken is van hand tot hand gegaan bij diverse adviseurs, terwijl reclamante geen contact heeft opgenomen met de gemeente over de onvolledigheid van de stukken.

Nu echter is gebleken dat reclamante tijdig gemotiveerd haar zienswijze en bedenkingen naar voren heeft kunnen brengen, overweegt de Kroon dat reclamante niet in haar belangen kan zijn geschaad.

KB 6 februari 2009, Stcrt. 2009 nr. 2335, onteigening gemeente Leusden
Onteigening Titel IV ten behoeve van de realisering van de bestemmingen natuurgebied en extensieve dagrecreatie in natuurgebied alsmede voor de dubbelbestemmingen tijdelijke waterberging en ecologische verbindingszone.

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een veertig ha. grote recreatie- en natuurgebied en van sportvoorzieningen, een en ander ten dienste van de VINEX-wijk Vathorst. Verder voorziet het bestemmingsplan in de aanleg van drie ecologische verbindingszones. In de wijze van planuitvoering is behalve door het bestemmingsplan-voorschriften en kaart ook inzicht verschaft door middel van de beschrijving in hoofdlijnen en het inrichtingsplan van het Waterschap. Geen bedenkingen.

KB 16 januari 2009, Stcrt. 2009 nr. 2338, onteigening gemeente Zevenaar
herhaald raadsbesluit; breed belanghebbenden begrip; misslag perceelsaanduiding op tekening

Onteigening Titel IV ten behoeve van de realisering van een (ontwerp)uitwerkingsplan voor een regionaal bedrijventerrein met bijbehorende voorzieningen.

Bedenking verworpen dat een eerder raadsbesluit tot onteigening moet worden ingetrokken voordat een nieuwe voorbereidingsprocedure ten behoeve van een nieuw raadsbesluit mag worden gestart.

Volgens de Kroon is een herhaald raadsbesluit een nieuw besluit dat geheel overeenkomstig afdeling 3.4 van de AWB wordt voorbereid en dat leidt tot nieuwe besluitvorming door de Raad. Er kan geen enkel misverstand rijzen omtrent de status van het eerder en het thans in geding zijnde raadsbesluit. De rechtszekerheid wordt gewaarborgd door de herhaalde voorbereidings- en besluitvormingsprocedures.

Onder verwijzing naar haar bestendig beleid omtrent het brede belanghebbendenbegrip overweegt de Kroon dat niet is gebleken dat de gemeente niet aan de inspanningsverplichting zou hebben voldaan, nu de gemeente naast de kadastrale registers ook de gba-gegevens en die van het handelsregister heeft geraadpleegd.

De onjuiste vermelding van een te onteigenen perceel op de aan reclamant toegezonden tekening betreft een kennelijke misslag. In de lijst van de te onteigenen onroerende zaken staat de juiste perceelaanduiding en deze juiste vermelding is ook aangegeven op de grondplantekening die ter inzage heeft gelegen.

Voor zover de reclamanten menen dat ook met de bewoners/huurders van de woning minnelijk overleg had moeten worden gepleegd, overweegt de Kroon dat deze bedenking niet kan worden beoordeeld, aangezien de reclamanten geen huurder zijn van het pand en dus niet als belanghebbende huurders kunnen worden aangemerkt. De huurders in kwestie hebben geen bedenkingen ter zake naar voren gebracht.

Het beroep op zelfrealisatie van één van de reclamanten wordt verworpen, omdat reclamante een tankstation wenst te realiseren op haar gronden, die niet als zodanig zijn bestemd.

Onteigeningsarresten

In februari 2009 heeft de Hoge Raad drie arresten over onteigening gewezen.

HR 13 februari 2009, LJN: BG5629
Schade geen rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van onteigening en wordt dus niet vergoed

De Staat vorderde de onteigening van een aantal gedeelten van percelen in verband met de aanleg van een gedeelte van de autosnelweg rijksweg 73-Zuid Venlo-Echt.

Onteigende stelde zich op het standpunt dat de gemeente Venlo opdracht heeft gegeven om de Molenbeekweg te verbreden en dat de verbrede weg zal dienen als aan- en afvoerroute voor de achtergelegen zandgroeve, dat de als gevolg daarvan te verwachten toename van het zware vrachtverkeer over die weg voor extra geluidhinder en verslechtering van de luchtkwaliteit op het na onteigening overblijvende zal zorgen en dat daarom de conclusie van de deskundigen dat de zandwinning geen invloed heeft op de exploitatie van zijn bedrijf veel te voorbarig en waarschijnlijk onjuist is.

De rechtbank oordeelde daaromtrent dat de strook grond langs de Molenbeekweg is onteigend ten behoeve van de door de aanleg van de A73 nodig geworden ontsluiting van het bedrijf van (onder andere) eiser en dat daarom de schade die eiser zou kunnen lijden ten gevolge van het na verbreding van die weg daarvan gemaakte gebruik als afvoerroute voor zand uit de zandgroeve geen rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de onteigening is en dus niet als bijkomende schade voor vergoeding in aanmerking komt.

De Hoge Raad acht het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk.

HR 13 februari 2009, LJN: BG7409
Dagvaarding vennoten in plaats van v.o.f., noodzaak tot onteigening, minnelijke verwerving, planologische grondslag
Het betrof hier de onteigening ten name van de Provincie Noord-Holland ten behoeve van de aanleg van de Zuidtak van de Zuidtangent met aanliggend fietspad vanaf Hoofddorp tot aan Nieuw-Vennep.

Eisers stellen dat zij ten onrechte zijn gedagvaard, volgens hen had de v.o.f. als eigenaar van de betreffende percelen gedagvaard moeten worden. De Hoge Raad gaat daar niet in mee en oordeelt dat de v.o.f. naar huidig recht geen rechtspersoonlijkheid heeft, dat voor zover er sprake is van een ‘vennootschapsvermogen’ het daarbij gaat om een goederenrechtelijke gemeenschap tussen de vennoten en dat dus de vennoten de rechtssubjecten zijn aan wie de gemeenschappelijke goederen toebehoren.

Daarnaast hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat de Provincie geen rechtmatig belang heeft bij onteigening van de werkstrook, omdat vaststaat dat zij deze alleen gedurende de werkzaamheden nodig heeft. De Hoge Raad overweegt daaromtrent dat tot de nauwkeurig afgebakende taak van de onteigeningsrechter niet behoort de beoordeling van de vraag naar – onder meer – de noodzaak van de onteigening, maar dat deze beoordeling is overgelaten aan het bestuur. De onteigeningsrechter is wel bevoegd een onteigeningsbesluit inhoudelijk te toetsen als de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven. Daarbij dient de rechter de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit te toetsen, en wel in beginsel naar de situatie ten tijde van het besluit (ex tunc). In beginsel is voorwaarde daarvoor dat de te onteigenen partij haar bezwaren al in de administratieve procedure heeft kenbaar gemaakt. De burgerlijke rechter dient zich te beperken tot een marginale toetsing van de vraag of de Kroon bij die afweging in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat onteigend dient te worden. Voor een zelfstandige rechterlijke beoordeling van de noodzaak tot onteigening is in beginsel evenmin plaats. Het feitelijke oordeel van de rechtbank dat de Kroon in dit geval in redelijkheid tot het besluit tot onteigening van de werkstrook heeft kunnen komen is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk.

Ten aanzien van de stelling van eisers dat onvoldoende pogingen zijn gedaan om de percelen in der minne te verkrijgen overweegt de Hoge Raad dat art. 17 ow, dat vereist dat de onteigenende partij voldoende poging doet om het te onteigenen goed in der minne te verkrijgen, ziet op de periode gelegen tussen het KB en het uitbrengen van de dagvaarding en dat daarbij mede acht mag worden geslagen op hetgeen zich voorafgaan aan het definitief worden van het onteigeningsbesluit in dit verband tussen partijen heeft afgespeeld. Het enkele feit dat de Provincie in de onteigeningsprocedure een hoger aanbod heeft gedaan dan in het onderhandelingstraject betekent niet dat geen serieuze pogingen tot minnelijke verwerving zijn gedaan.

Ten slotte voeren eisers aan dat de onteigening niet kan worden uitgesproken, omdat het vrijstellingsbesluit op grond van art. 19 WRO nog niet onherroepelijk is. De Hoge Raad gaat daar niet in mee en oordeelt dat bij een infrastructurele onteigening op grond van art. 72a ow – anders dan bij bestemmingsplanonteigening krachtens art. 77 ow – niet vereist is dat sprake is van een vaststaande planologische grondslag, maar dat wel de planologische inpassing tot op zekere hoogte verzekerd moet zijn. Dat was hier het geval.

HR 20 februari 2009, LJN: BG7414
Tussenkomst van opvolgend eigenaar bij subjectieve cumulatie
In deze zaak betrof het de onteigening van een aantal percelen door de gemeente Lansingerland. Eerder waren deze percelen door de Staat onteigend ten behoeve van de aanleg van de HSL en ten tijde van het KB was de Staat nog eigenaar. Na het KB zijn de percelen teruggeleverd aan de oorspronkelijk eigenaren, omdat deze voor de aanleg van de HSL niet benodigd bleken te zijn. De Staat was met betrekking tot deze perceelsgedeelten gedagvaard en de opvolgend eigenaren hebben verzocht op de voet van art. 3 lid 2 ow te mogen tussenkomen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, nu zij ook als partij gedagvaard zijn (als rechthebbende van de perceelsgedeelten waarvan zij steeds eigenaar zijn geweest) en om die reden geen belang zouden hebben bij de tussenkomst.

De Hoge Raad vernietigt dit vonnis. Hij oordeelt dat hier sprake is van subjectieve cumulatie, nu de Staat en eisers bij één dagvaarding zijn gedagvaard ter zake van tegen elk van hen ingestelde, voor afzonderlijke berechting vatbare rechtsvorderingen tot onteigening. Die vorderingen zijn vanwege hun onderlinge samenhang in één procedure samengevoegd. Deze samenvoeging ontneemt aan de desbetreffende afzonderlijke zaken niet hun zelfstandigheid. Daarom zijn eisers geen partij geworden in de door de gemeente bij de dagvaarding tegen de Staat aanhangig gemaakte zaak, maar staat voor hen wel de weg van tussenkomst open om alsnog in die zaak partij te worden. De rechtbank had dit ten onrechte miskend.