Huidige wet- en regelregeling
Taak raad van bestuur
Op grond van de huidige wettelijke regelingen (het Burgerlijk Wetboek, de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de Kwaliteitswet Zorginstellingen) dragen de raden van bestuur van zorginstellingen de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg. Zij dienen de zorg zodanig te organiseren dat dit redelijkerwijs leidt tot verantwoorde zorg. De kern is dat bestuurders volledig aanspreekbaar zijn op de kwaliteit van zorg en de wijze waarop zij hun instelling inrichten om dit te realiseren. Daarbij zijn zij afhankelijk van het werk van hun medische professionals, hetgeen goede afspraken tussen deze professionals en de raad van bestuur noodzakelijk maakt.
Rol toezichthouder
Het interne toezichthoudende orgaan, vaak de raad van toezicht, heeft de verantwoordelijkheid om het beleid en de besluiten van de raad van bestuur te toetsen. De toezichthouder dient zich daarbij positief kritisch op te stellen en bij het toezicht zowel het publieke belang van de instelling als de perspectieven van direct betrokkenen en belanghebbenden te betrekken. De raad van toezicht moet de raad van bestuur in dat opzicht ook tot de orde (kunnen) roepen en corrigerend optreden waar dat nodig is.
Governancenormen
Daarnaast wijzen de bewindslieden op de belangrijke rol die governancenormen in gedragscodes en de Zorgbrede Governancecode 2010 (ZGC 2010) nu al hebben. Dit zouden effectieve instrumenten zijn, mits de vrijblijvendheid van deze normen wordt verkleind. Er moet gezocht worden naar een goede balans tussen wet- en regelgeving van de overheid en de eigen verantwoordelijkheid van de sector en de zorgaanbieders.
Vier speerpunten
De Minister en staatssecretaris benoemen vervolgens vier speerpunten op het terrein van goed bestuur, met daarbij hun voornemens en plannen. Hieronder zal ik kort aandacht besteden aan de belangrijkste voornemens per speerpunt.
Aanscherpen verantwoordelijkheden over en weer van bestuurders en toezichthouders
Het aanscherpen van de verantwoordelijkheden van bestuurders richting toezichthouders en andersom is primair, aldus de bewindslieden, een verantwoordelijkheid van het veld - de sector moet regelen dat bestuurders en toezichthouders hun onderlinge verantwoordelijkheden expliciteren, in hun instellingsstatuten vastleggen en hun samenwerking jaarlijks evalueren. De onderlinge taakverdeling tussen bestuur en toezicht moet zodanig zijn uitgewerkt, dat het bijdraagt aan een kritisch gesprek over het functioneren. Om dit te bereiken, wordt de ZGC 2010 uitgebreid, onder meer door:
- Het benoemen van een aanspreekpunt voor kwaliteit in de raad van bestuur.
- Het toevoegen van een vergewisplicht voor de raad van toezicht bij benoeming van een lid van de raad van bestuur. Dit houdt in, dat de raad van toezicht een antecedentenonderzoek zal moeten uitvoeren bij een voorgenomen benoeming.
- Het verbeteren van de kwaliteit van de besturing van zorgaanbieders via verplichte accreditatie, zoals ontwikkeld door de Vereniging van Bestuurders in de Zorg (NVZD) voor bestuurders. Overigens heeft de voorzitter van de NVDZ hierover reeds opgemerkt, dat het nog jaren zal duren voordat alle zorgbestuurders zijn geaccrediteerd.
- Het ontwikkelen van een verplichte accreditatie voor interne toezichthouders. De voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Toezichthouders in de zorg (NVTZ) heeft hierover reeds opgemerkt, dat hij geen voorstander is van een accreditatiesysteem waarbij toezichthouders punten zouden moeten verdienen door cursussen te volgen.
- Opname van geaccrediteerde bestuurders en toezichthouders in een bestuurders- en toezichthouderregister. Ook hierop heeft de voorzitter van de NVTZ kritisch gereageerd.
De werking van de normen in de ZGC 2010 zal worden uitgebreid naar alle zorginstellingen, dus ze gaan ook gelden voor zorginstellingen die niet bij een brancheorganisatie zijn aangesloten die naleving van de ZGC 2010 als lidmaatschapseis stelt. Het IGZ zal toezicht houden op de naleving van de ZGC 2010 en er zal een onafhankelijk orgaan komen dat de normen uit de ZGC 2010 vertaalt in praktisch hanteerbare normen, zorgt voor actualisering en de naleving gaat monitoren.
Mogelijke kritiek op dit laatste plan is dat de toevoeging van een extra orgaan kan leiden tot meer bureaucratisering (en dus meer lasten voor de zorgaanbieders).
2. Versterking extern toezicht en aanpak van onbehoorlijk bestuur en wanbeleid
De IGZ is, vanuit het perspectief van kwaliteit en veiligheid in de zorg, belast met het extern toezicht op het bestuur van zorginstellingen. Bij haar toezichthoudende taak dient de IGZ expliciet prioriteit te geven aan het toezicht op goed bestuur volgens de normen van de ZGC 2010. De IGZ dient haar eigen ‘Toezichtkader Bestuurlijke Verantwoordelijkheid rond Kwaliteit en Veiligheid’ nader te concretiseren door middel van een toetsingskader, waarin zij aangeeft op welke wijze zij oordeelt als door bestuurlijk handelen een risico ontstaat voor de kwaliteit en/of veiligheid van de zorg en welke handhavingsinstrumenten zij daarbij kan inzetten.
Daarnaast zal de minister een beleidskader opstellen voor een actiever gebruik van de aanwijzingsbevoegdheid die zij kan inzetten op grond van de Kwaliteitswet. Op grond hiervan kan zij nu al ingrijpen, maar van deze bevoegdheid wordt in de praktijk (nog) geen gebruik gemaakt. In dit beleidskader wordt uitgewerkt wanneer en hoe de minister kan ingrijpen in het bestuur en het intern toezicht van een zorgaanbieder.
De aanpak van onbehoorlijk bestuur en wanbeleid krijgt ook meer aandacht, in de eerste plaats op grond van de reeds bestaande wettelijke mogelijkheden (Wet marktordening gezondheidszorg, de WTZi en de Kwaliteitswet). Zowel de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) kunnen op basis van deze wetten volgens de bewindslieden ingrijpen richting zorgaanbieders die zich niet houden aan wettelijke eisen rond goed bestuur. Concrete voorstellen over de wijze waarop het onbehoorlijk bestuur en wanbeleid zal worden aangepakt, staan niet in de brief maar er wordt verwezen naar het ambtelijk voorontwerp van het wetsvoorstel Bestuur en Toezicht rechtspersonen dat de aansprakelijkheidsbepalingen voor bestuur en toezicht van rechtspersonen aan zal scherpen en er wordt verwezen naar het Wetsvoorstel Civielrechtelijk bestuursverbod waarmee bestuurders die door hun handelen hebben bijgedragen aan een faillissement en/of frauduleus hebben gehandeld een civielrechtelijk bestuursverbod door de rechter kan worden opgelegd .
Verder kondigen de bewindslieden aan dat er een wettelijk verbod zal komen op enkele ongewenste financiële derivaten, om de financiële risico’s van (semi)publieke instellingen te verkleinen. Het ministerie van Financiën heeft een lijst opgesteld van derivaten die (semi)publieke organisaties mogen gebruiken. Er mogen alleen nog maar derivaten worden gebruikt die zijn gekoppeld aan een lening.
Het laatste punt dat het vermelden waard is, is dat de bewindslieden een wettelijk verplichte screening van zorgaanbieders door zorgverzekeraars als een waardevolle aanvulling op het overheidstoezicht zien. Er zal begin 2015 een mogelijkheid worden ontwikkeld om feitelijke informatie over zorgaanbieders uit diverse bronnen (die ook nu al door zorgverzekeraars worden geraadpleegd) real-time op te halen. Op basis van deze informatie maakt elke zorgverzekeraar een eigen afweging en beoordeelt of er risico’s zijn en besluit vervolgens of er een zakelijke relatie wordt aangegaan/gecontinueerd en of er beheersmaatregelen nodig zijn.
Van belang hierbij is naar onze mening het door de bewindslieden aangekondigde gebruikersprotocol voor de zorgverzekeraars en privacyreglement voor de zorgaanbieders. De relatie tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder wordt in het veld reeds als onevenwichtig ervaren met een (te) machtige positie voor de zorgverzekeraar. Het inbouwen van voldoende waarborgen om de privacy van de zorgaanbieders te beschermen en de balans niet nog verder in de richting van de zorgverzekeraars door te laten slaan, zal daarbij de nodige aandacht moeten krijgen.
3. Optimaliseren van checks and balances langs de weg van medezeggenschap
Door de minister en de staatssecretaris wordt het belang van medezeggenschap van cliënten sterk benadrukt. Om deze reden menen zij dat de regels ten aanzien van medezeggenschap in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) verbeterd moeten worden.
Het uitgangspunt blijft dat medezeggenschap zorgbreed beschikbaar is. Daarnaast moet een cliëntenraad kunnen adviseren bij beslissingen die cliënten aangaan, bijvoorbeeld besluiten die betrekking hebben op de kwaliteit van de zorg, huisvesting of fusies. Voor onderwerpen die raken aan de directe leefomgeving (bijvoorbeeld hygiëne, veiligheid, recreatiemogelijkheden en het opstellen van het zorgplan) zal een instemmingsrecht van de cliëntenraad worden geïntroduceerd. De bestuurder zal enkel bij zwaarwegende redenen gemotiveerd kunnen afwijken van dit advies. Een instemmingsrecht zal de cliëntenraad een sterkere positie geven ten opzichte van de bestuurder dan het thans bestaande verzwaard adviesrecht. Het toezicht op de nakoming van de wettelijke verplichtingen rond medezeggenschap door de zorgaanbieder wordt bij de IGZ belegd.
Ook wordt het enquêterecht voor cliëntenraden worden verruimd: dit recht zal voortaan gelden voor alle zorgaanbieders, ongeacht de rechtsvorm. Op grond van dit recht kan een cliëntenraad een verzoek indienen bij de Ondernemingskamer tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de zorginstelling.
4. Stimuleren van (debat over) goed bestuur
De overheid zal ‘regie en stimulans’ bieden om de benodigde cultuurverandering op het gebied van goed bestuur in de zorg te ondersteunen. Bijzondere aandacht zal gaan naar de gevolgen van de systematiek van integrale bekostiging, de eisen die kunnen worden gesteld aan de governance van medisch specialistische zorgaanbieders, naar vormen van aandeelhouderschap van investeerders in de zorg en naar de veranderingen in de care als gevolg van de decentralisatie. Specifieke maatregelen om het goed bestuur te stimuleren worden echter niet genoemd.
Vervolg
De planning is, dat de minister en de staatssecretaris hun concrete en gedifferentieerde uitvoeringsagenda over de bovenstaande onderwerpen in de loop van 2015 aan de Tweede Kamer zullen sturen. Uiteraard houden wij de ontwikkelingen in de gaten en zullen hierover nader infomeren op deze kennisportal.