1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. PensioenPost #6 – Exhibitievordering jegens ‘de Staat’ (1)

PensioenPost #6 – Exhibitievordering jegens ‘de Staat’

In PensioenPost #6 wordt de recente uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage besproken, waarbij een exhibitievordering tegen de Staat werd afgewezen. Het betrof het verzoek om afschriften van adviezen van de landsadvocaat over de uitvoerbaarheid en juridische haalbaarheid van de Wet toekomst pensioenen. Deze zaak illustreert de voortdurende afweging tussen transparantie en vertrouwelijkheid in het openbaar maken van overheidsinformatie.
Leestijd 
Auteur artikel Frédérique Hoppers
Gepubliceerd 01 maart 2024
Laatst gewijzigd 01 maart 2024

De Rechtbank ‘s-Gravenhage heeft recent uitspraak gedaan over een exhibitievordering jegens de Staat. In de onderhavige zaak vorderde eiser dat de Staat afschriften moest verstrekken van authentieke adviezen van de landsadvocaat inzake de invoering en juridische haalbaarheid van de Wet toekomst pensioenen. Eiser stelt een spoedeisend en dringend belang hierbij te hebben. Toewijzing van de vordering van eiser zou erop neerkomen dat de Staat gedwongen wordt om inzage te geven in informatie die zich binnen zijn domein, althans dat van zijn advocaat, bevindt. De Rechtbank oordeelde dat dit niet zonder meer kan worden toegewezen omdat er een toereikende grondslag moet zijn, welke voor eiser volgens de rechtbank ontbrak. Er was niet gesteld noch gebleken dat er enige contractuele grondslag bestond voor het recht op afgifte van deze adviezen.

De Rechtbank stelde in zijn oordeel voorop dat de wet geen algemene exhibitieplicht kent. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat wel enkele bepalingen op grond waarvan een procespartij (of de rechter) openheid van stukken kan vorderen bij de wederpartij. Eiser heeft op geen van deze bepalingen (impliciet) beroep gedaan. Daarnaast heeft eiser gesteld dat de grondslag van zijn vordering te vinden is in het bepaalde in het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie. Ter zitting heeft eiser voorts aangegeven dat een juridische grondslag aanwezig is vanwege het feit dat hij door de Wtp rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt.

De Rechtbank oordeelde dat de wens om de adviezen van de landsadvocaat van de Staat in te zien verder reikt dan de duur van het geding, waardoor de vordering niet gestoeld kon worden op artikel 223 Rv. Op grond van die bepaling kan de rechter immers slechts een voorlopige voorziening treffen voor de duur van het geding. Ook artikel 21 Rv biedt in deze procedure geen soelaas voor de eiser; dit artikel verplicht partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Maar hieruit lijkt nog geen recht te vloeien op informatieverschaffing voor eiser. Hetzelfde geldt in zekere zin voor het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst

Waar eiser zijn vordering niet op heeft gebaseerd, is artikel 843a Rv. Hoewel aannemelijk is dat eiser een belang heeft bij het verkrijgen van afschriften van de adviezen, is zijn belang niet zo zwaarwegend, dat het prevaleert boven het belang van de Staat om het vertrouwelijk karakter van de adviezen te beschermen. De adviezen die de landsadvocaat aan de Staat heeft verstrekt destijds, hebben betrekking op informatie die valt binnen de grenzen van het professionele verschoningsrecht. De rechtbank oordeelt dan ook dat indien eiser wel een beroep had gedaan op artikel 843a Rv, er gewichtige redenen ex artikel 843a lid 4 Rv waren geweest, die eraan in de weg hadden gestaan om de vordering tot afgifte van de adviezen toe te wijzen.  Ook werd het volgens de wel duidelijk waarom eiser de adviezen wenste te zien, maar was niet helder op grond waarvan eiser recht heeft op afschriften van deze adviezen. Nu een andere wettelijke grondslag dan art. 843a Rv evenmin toereikend is om de vordering van eiser toe te kunnen wijzen, wordt de incidentele vordering afgewezen.

De vertrouwelijkheid van de adviezen van de landsadvocaat aan de Staat prevaleren hier dus boven transparantie omdat er geen toereikend belang was voor eiser. Hoewel het in deze uitspraak wellicht evidenter was dat er geen sprake was van een toereikend belang, komt de uitkomst niet per se overeen met de trend in transparantiebevordering van de afgelopen decennia. Te denken valt aan de invoer van de Wet open overheid en bijvoorbeeld de Beleidslijn openbaarmaking 2021. Beide regelingen zijn in het leven geroepen om publieke informatie toegankelijker te maken. De Beleidslijn openbaarmaking 2021 ziet specifiek op het openbaar maken van beleidsadviezen van de landsadvocaat aan de Staat. In de regeling wordt onderscheid gemaakt tussen beleids- en procesadvies, waarbij de procesadviezen niet openbaar worden gemaakt. Indien na afloop van een procedure het procesbelang daaraan niet meer in de weg staat kan alsnog tot openbaarmaking worden overgegaan, mits het belang van de Staat zich daar niet tegen verzet. De Staat moet immers ook de gelegenheid hebben om zich vertrouwelijk voor bijstand en advies te wenden tot een advocaat. Beleidsadviezen worden daarentegen per 1 juli 2021 openbaar gemaakt voor zover deze het karakter van een algemeen juridisch beleidsadvies hebben. Echter kennen adviezen die zijn gegeven vóór 1 juli 2021 geen verplichte openbaarmaking omdat de landsadvocaat destijds geen rekening hoefde te houden met mogelijke openbaarmaking van adviezen.  

De opkomst van initiatieven zoals de Wet open overheid en de Beleidslijn openbaarmaking 2021 getuigt van een groeiende trend naar meer openheid en toegankelijkheid van overheidsinformatie. Echter, de specifieke omstandigheden van deze zaak illustreren dat niet alle informatie zonder meer toegankelijk kan zijn, vooral wanneer het de vertrouwelijkheid van juridische adviezen betreft. Het blijft zoeken naar een goed evenwicht tussen enerzijds transparantie en anderzijds vertrouwelijkheid.