Casus
Uitschaarder exploiteert een melkveebedrijf. Hij heeft omstreeks 1 juli 2015 tot en met 22 september 2015 jongvee uitgeschaard bij boer X, de inschaarder. Gedurende die periode heeft het jongvee op naam van de inschaarder geregistreerd gestaan in het I&R-systeem van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). In de periode voor en na de inscharing verbleef het jongvee op het bedrijf van de uitschaarder.
Op de referentiedatum 2 juli 2015 had uitschaarder 23 stuks jongvee bij inschaarder uitgeschaard. Hieraan is 469,8 kg fosfaat verbonden .
Voor de overdracht van de fosfaatrechten aan de eigenaar vanaf 1 januari 2018 verlangt RVO een verklaring van zowel de in- als uitschaarder. De inschaarder gaat daardoor akkoord met de overdracht van de fosfaatrechten aan de uitschaarder. Voor de overdracht moeten beide partijen inloggen in de digitale omgeving ‘mijn RVO’.
Bij brief van 23 maart 2018 heeft uitschaarder aaqn de inschaarder verzocht mee te werken aan de overdracht van de fosfaatrechten voor het uitgeschaarde vee. Op 29 mei 2018 is hierom nogmaals verzocht, maar de inschaarder heeft geweigerd de fosfaatrechten over te dragen. Uitschaarder is een procedure gestart om de fosfaatrechten alsnog op zijn naam te krijgen.
Beoordeling rechtbank
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland stelt in het vonnis van 18 juli 2018 bij de beoordeling voorop dat in geval van uitscharing van vee voor de toekenning van fosfaatrechten het houderschap van dieren bepalend is. Dit betekent dat de fosfaatrechten in beginsel toekomen aan inschaarder als houder van de dieren op de peildatum van 2 juli 2015.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is de peildatum 2 juli 2015 een willekeurig gekozen peildatum die op zichzelf genomen niet te voorzien was voor partijen. Het jongvee van uitschaarder heeft op basis van de tussen partijen gemaakte afspraken in 2015 40 weken bij uitschaarder gestaan en 12 weken bij inschaarder. Daarbij is niets over eventuele fosfaatrechten en houderschap geregeld. Daarnaast zijn de betreffende fosfaatrechten om niet door inschaarder verkregen, welke inmiddels een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Tevens dat het verzoek van uitschaarder om aan een vrijwillige overdracht van de fosfaatrechten door de inschaarder, welke mogelijkheid de Meststoffenwet biedt, naast zich is neergelegd. Om die reden oordeelt de voorzieningenrechter dat op grond van artikel 6:248 lid 1 BW de fosfaatrechten conform de periode van houderschap, in beginsel in diezelfde verhouding, tussen partijen dienen te worden verdeeld.
De door uitschaarder ingenomen stelling dat de wettelijke afroming van 10% voor rekening van inschaarder dient te komen, omdat inschaarder heeft geweigerd de aan uitschaarder toekomende fosfaatrechten voor 1 april 2018 aan uitschaarder te leveren, is niet toewijsbaar. Het had op de weg van uitschaarder gelegen om tijdig voorafgaand aan 1 april 2018 een kort geding procedure te entameren. Nu de uitschaarder dat heeft nagelaten is de wettelijke afroming een omstandigheid die aan de uitschaarder dient te worden toegerekend.
Conclusie
De uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland omtrent fosfaatrechten is nog altijd een voorlopig oordeel. Hier is op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid een pro rato verdeling opgelegd. Belangrijk is nog het oordeel dat het uitblijven van een kortgedingprocedure voor de datum 1 april 2018 ervoor zorgt dat de wettelijke afroming van 10% voor rekening en risico van de uitschaarder komt. het is wachten op de eerste uitspraak in een bodemprocedure op het gebied van fosfaatrechten.
Heeft u vragen met betrekking tot fosfaatrechten, jongveecontracten en/of in- en uitscharingsproblematiek, neem dan contact op met José Jochemsen-Vernooij.