1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Ruimere uitleg winstbestemmingseis voor de zorgvrijstelling in de vennootschapsbelasting?

Ruimere uitleg winstbestemmingseis voor de zorgvrijstelling in de vennootschapsbelasting?

Op 19 januari 2022 heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een uitspraak uitleg gegeven aan de zogenoemde winstbestemmingseis voor de toepassing van de zorgvrijstelling voor de vennootschapsbelasting bij een zorgorganisatie die werkzaam is in de geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg. Een voor de zorgpraktijk bijzonder interessante uitspraak omdat de zorgorganisatie een besloten vennootschap is waarvan de aandelen in het bezit zijn van vier besloten vennootschappen met een afzonderlijke natuurlijke persoon als aandeelhouder. Tegen deze uitspraak is inmiddels door de Belastingdienst hoger beroep ingesteld bij Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
Leestijd 
Auteur artikel Lex van Noordenburg
Gepubliceerd 07 april 2022
Laatst gewijzigd 08 april 2022

Inleiding

De zorgvrijstelling houdt in dat een zorgorganisatie subjectief is vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting. Twee belangrijke vereisten voor de toepassing van de zorgvrijstelling zijn in het kort dat de zorgorganisatie:

  1. uitsluitend (100%) of nagenoeg uitsluitend (90%) zorgwerkzaamheden verricht (werkzaamhedeneis); hieronder wordt verstaan a) het genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen, mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking, wezen of ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen en b) het bieden van een passende werkzaamheid aan mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking (sociale werkbedrijven);
  2. van publiekrechtelijke aard is, en als dat niet zo is maar wel winst behaalt, deze uitsluitend kan aanwenden ten bate van een subjectief vrijgesteld zorglichaam of een algemeen maatschappelijk belang (winstbestemmingseis); de bedoeling van deze bepaling is de financiële middelen die met zorgactiviteiten genereerd worden beschikbaar te houden voor de zorg.

De zorgwerkzaamheden, de inhoud van de statuten van de zorgorganisatie en de feitelijke omstandigheden vormen de basis voor de beoordeling of de zorgvrijstelling in de vennootschapsbelasting kan worden toegepast.

Wat was de uitgangspositie in de rechtbankprocedure Zeeland-West-Brabant?

De procederende zorgorganisatie is een besloten vennootschap (hierna: Zorg-BV) waarvan alle aandelen in het bezit zijn van vier besloten vennootschappen (Holdings), die elk een afzonderlijke natuurlijke persoon als aandeelhouder (DGA) hebben. De doelstelling van de Zorg-BV is het exploiteren van (een) instelling(en) voor geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg voor volwassen en het aanbieden van zorg- en dienstverlening aan personen met een verstandelijke beperking en/of gedragsproblematiek. Door de Zorg-BV is in 2015 een beroep gedaan op de zorgvrijstelling voor de vennootschapsbelasting. In de statuten van de Zorg-BV waren zodanige bepalingen opgenomen dat de (jaarlijkse) winst en uitkeringen bij liquidatie niet ten gunste konden komen van de vier Holdings en de vier uiteindelijke aandeelhouders-natuurlijke personen. In het onderhavige boekjaar en de afgelopen jaren is door de Zorg-BV feitelijk ook geen winst uitgekeerd aan de Holdings.

Het standpunt van de Belastingdienst

Volgens de Belastingdienst kon Zorg-BV de zorgvrijstelling voor de vennootschapsbelasting niet toepassen omdat:

  1. de aandelen van Zorg-BV in het bezit zijn van niet-kwalificerende aandeelhouders (vier Holdings die niet zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op grond van de zorgvrijstelling);
  2. de uiteindelijke aandeelhouders van de vier Holdings natuurlijke personen zijn; het vermogen van Zorg-BV dient in de zogenoemde “dode hand” (zoals in een stichting) te zijn om het beschikbaar te houden voor de zorg;
  3. de wet- en regelgeving de eis stelt dat Zorg-BV de behaalde winsten uitsluitend kan aanwenden ten bate van een lichaam dat de zorgvrijstelling toepast of het algemeen maatschappelijk belang; de statuten van Zorg-BV bieden daartoe geen garantie omdat deze eenvoudig via een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders ten eigen behoeve kunnen worden gewijzigd.

Tussen Zorg-BV en de Belastingdienst was niet in geschil dat Zorg-BV voldeed aan de werkzaamhedeneis en er feitelijk ook geen uitkeringen door Zorg-BV aan de Holdings hadden plaatsgevonden.

Het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant

De Rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat Zorg-BV de zorgvrijstelling wel kan toepassen omdat:

  1. het woord “kan” (in het zinsdeel: uitsluitend kan aanwenden) moet worden uitgelegd op basis van de voor Zorg-BV geldende statuten;
  2. er geen aanknopingspunten zijn dat rekening moet worden gehouden met de eventuele mogelijkheid van statutenwijziging bij Zorg-BV;
  3. er geen aanknopingspunten zijn dat de aandelen van Zorg-BV (uiteindelijk) moeten worden gehouden door een lichaam dat de zorgvrijstelling voor de vennootschapsbelasting toepast.

Ons commentaar

Een voor de praktijk bijzonder interessante uitspraak van de Rechtbank, omdat deze indruist tegen de vereisten voor de zorgvrijstelling opgenomen in de laatste beleidsbesluiten van het Ministerie van Financiën. Tegen de uitspraak is inmiddels door de Belastingdienst hoger beroep ingesteld bij Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het is dus de vraag hoe het Gerechtshof - en wellicht na cassatie de Hoge Raad - tegen de uitleg van de winstbestemmingseis door de Rechtbank in de gegeven situatie aankijkt.

In voornoemde beleidsbesluiten (2018, 2019 en 2020) zijn door de Staatssecretaris van Financiën strenge(re) eisen opgenomen voor Zorg-BV’s onder andere ten aanzien van kwalificerende aandeelhouders, het bestuur, het toezichthoudend orgaan en de statuten(wijziging). Deze besluiten waren in het jaar 2015 waarover deze procedure werd gevoerd nog niet gepubliceerd. Personal holdings en natuurlijke personen vallen op basis van deze beleidsbesluiten in ieder geval niet onder de categorie kwalificerende aandeelhouders.

De Belastingdienst zal zich in de praktijk zonder twijfel blijven beroepen op de vereisten voor een zorg-BV zoals opgenomen in voornoemde beleidsbesluiten. Hierbij komt wel de vraag op wat de houdbaarheid van deze beleidsbesluiten is in geval het Gerechtshof en eventueel ook de Hoge Raad de uitspraak van de Rechtbank bevestigen. 

De uitspraak van de Rechtbank kan behulpzaam zijn in lopende discussies met de Belastingdienst over de toepassing van de zorgvrijstelling in vergelijkbare situaties. De uitspraak en het hoger beroep geven wel aan dat de uitleg van de winstbestemmingseis in de gegeven omstandigheden nog geen uitgemaakte zaak is.

Neem gerust contact op met een van onze fiscalisten als u vragen of opmerkingen heeft over dit artikel of de toepassing van de zorgvrijstelling voor uw organisatie eens tegen het licht wilt houden.