Wat waren de feiten van de casus?
In 2019 raakte de werknemer arbeidsongeschikt als gevolg van een motorongeluk. Binnen de periode van 104 weken na ziekmelding herstelde hij niet. Het UWV vond dat de werkgever zijn re-integratieplicht niet was nagekomen en legde een loonsanctie op. Na afloop van de loondoorbetaling kwam op de vraag of de werknemer ook vakantiedagen opbouwt over de periode na de loonsanctie. De werknemer verzocht om uitbetaling van de opgebouwde, maar niet-genoten vakantiedagen. Volgens hem bouwden werknemers vakantiedagen op tijdens én na de loondoorbetaling, dus ook tijdens het ‘slapend dienstverband’. De werkgever vond dat de opbouw alleen gold tijdens de wachttijd en loonsanctie, en niet daarna.
Hoe oordeelde de rechtbank?
De rechtbank stelt vast dat in de Nederlandse wet de opbouw van vakantiedagen samenhangt met de periode waarin loon wordt ontvangen. Dus zou de werknemer na het einde van de loondoorbetaling géén vakantiedagen meer opbouwen.
De rechtbank voegt daar vervolgens aan toe dat deze uitleg in strijd is met het Europese recht. Volgens artikel 7 lid1 van Richtlijn 2003/88/EG en de jurisprudentie van het Hof van Justitie (o.a. Max Planck) blijft het recht op vakantie bestaan, ook wanneer geen loon wordt betaald. Omdat Europees recht voorrang heeft op basis van het Europese Handvest, oordeelde de rechtbank dat de werknemer zowel tijdens als na de wachttijd vakantiedagen opbouwde. Het recht op vakantiedagen eindigt dan pas met de beëindiging van het dienstverband.
Wat betekent dit voor slapende dienstverbanden?
De rechtbank oordeelt voor het eerst dat het recht op vakantiedagen niet afhankelijk gesteld mag worden van de vraag of daadwerkelijk arbeid is verricht en/of loon betaald is. Werknemers blijven vakantiedagen opbouwen gedurende het gehele dienstverband, ook bij een slapend dienstverband. Daarmee wijkt de rechtbank Gelderland duidelijk af van eerdere nationale rechtspraak en volgt zij de Europese lijn. Hoewel dit slecht één uitspraak betreft, is de redeneertrant vanuit Europees perspectief goed te volgen.
Is er nóg een reden om slapende dienstverbanden te beëindigen?
Met voornoemde uitspraak ontstaat in ieder geval een extra belang om dienstverbanden niet te lang slapend te houden. Los van vakantiedagen, is er nóg een (financieel) belang. De compensatie voor uitbetaling van de transitievergoeding kan namelijk binnenkort ten einde komen. Op dit moment ligt een conceptwetsvoorstel ‘beperken compensatieregeling’ voor dat gaat over de beperking van de compensatieregeling voor de transitievergoeding bij ontslag van een werknemer wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, per 1 juli 2026. Beoogd wordt deze beperking niet te laten gelden voor ‘kleine werkgevers’. De gedachte daarachter is dat de steun uitsluitend terechtkomt bij werkgevers die financieel het meest kwetsbaar zijn.
Onlangs heeft de Raad van State in een advies over de beperking van de compensatieregeling transitievergoeding geadviseerd om meer fundamenteel te overwegen de verplichte transitievergoeding wegens langdurige arbeidsongeschiktheid volledig af te schaffen. Daarmee zou de compensatieregeling overbodig worden. Volgens de Raad maakt het voorstel nu geen fundamentele afweging tussen het belang van langdurig zieke werknemers en de verplichtingen van werkgevers bij ziekte. Ook wijst de Raad op de dubbele functie van de transitievergoeding: compensatie voor ontslag en ondersteuning bij het vinden van nieuw werk. Bij langdurig zieke werknemers is dit in mindere mate aan de orde. Dit kan ertoe leiden dat werkgevers slapende dienstverbanden in stand houden om de transitievergoeding deels of geheel te omzeilen. Terwijl de compensatieregeling als doel had om dit juist tegen te gaan. De Raad adviseert daarom om te overwegen de transitievergoeding in dit geval te schrappen en zo de compensatieregeling overbodig te maken.
Het is momenteel dus nog onzeker wat er precies gaat gebeuren met de compensatie. Blijft deze in stand, maar dan voor een beperktere groep, of komt de aanspraak op een transitievergoeding voor langdurig arbeidsongeschikten in de toekomst in het geheel te vervallen. Eén ding is zeker en dat is de situatie nu: op dit moment bestaat er wél een aanspraak op compensatie, ongeacht omvang werkgever. Dit gegeven, in combinatie met een mogelijke voortduring van de opbouw van vakantie-aanspraken na einde wachttijd, maakt een beëindiging van een slapend dienstverband in de regel nog steeds opportuun.
Conclusie
De rechtbank kiest nadrukkelijk voor de Europese lijn: werknemers behouden recht op volledige opbouw van vakantiedagen tot het einde van het dienstverband, ook tijdens een slapend dienstverband. Voor werkgevers levert dit een aanvullende reden op om tijdig te handelen en dienstverbanden niet onnodig slapend te laten voortbestaan.
Of deze lijn ook in hoger beroep en bij de Hoge Raad standhoudt, moet nog blijken. Daarnaast staat de compensatieregeling voor de transitievergoeding voor arbeidsongeschikten onder druk. Wat de wetgever doet met het advies van de Raad van State is onzeker. Voorlopig blijft het daarom in de regel raadzaam om slapende dienstverbanden spoedig te beëindigen.