1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Staatssteun voor filmhuizen

Staatssteun voor filmhuizen

Bij besluit van 4 april 2014 heeft de Europese Commissie een Deense kaderregeling voor steun van lokale overheden aan filmhuizen (art house cinema's) goedgekeurd. Het besluit laat zien dat overheden ook ten aanzien van financiering of subsidiering  van het plaatselijk filmhuis rekening moeten houden met de staatssteunregels.Onderzoek door de CommissieSinds 1989 is er in Denemarken een door de Commissie goedgekeurde kaderregeling van kracht voor financiering of subsidiering  van bioscopen. In...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 05 mei 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Bij besluit van 4 april 2014 heeft de Europese Commissie een Deense kaderregeling voor steun van lokale overheden aan filmhuizen (art house cinema's) goedgekeurd. Het besluit laat zien dat overheden ook ten aanzien van financiering of subsidiering  van het plaatselijk filmhuis rekening moeten houden met de staatssteunregels.

Onderzoek door de Commissie
Sinds 1989 is er in Denemarken een door de Commissie goedgekeurde kaderregeling van kracht voor financiering of subsidiering  van bioscopen. In 2010 ontving de Commissie een klacht waarin werd gesteld dat bepaalde bioscopen onrechtmatige staatssteun kregen. Nadat de Commissie vaststelde dat er sprake was van een bestaande goedgekeurde steunregeling, startte de Commissie een herbeoordeling van deze regeling. Naar aanleiding hiervan melde Denemarken een aanpassing van de kaderregeling aan.

De aangepaste kaderregeling
De aangepaste kaderregeling regelt specifiek de financiering of subsidies die lokale autoriteiten aan filmhuizen kunnen geven. In dit kader wordt een filmhuis gedefinieerd als een bioscoop die voornamelijk een culturele doelstelling nastreeft en die voldoet aan de door het Deense Film Instituut (DFI) vastgestelde criteria. Naar verwachting van de Deense autoriteiten zullen 10 Deense bioscopen aan deze criteria voldoen.

Om voor financiering of subsidie in aanmerking te komen, moet een filmhuis een repertoire en programma hebben dat gericht is op het vergroten van culturele diversiteit door middel van een specifiek filmaanbod. Een filmhuis mag bovendien niet systematisch concurreren met commerciële bioscopen in de buurt. Het repertoire en het programma van een filmhuis in het afgelopen jaar, alsmede het geplande repertoire en programma voor het komende jaar moeten jaarlijks aan het DFI worden voorgelegd. De lokale overheid die steun wil geven aan een filmhuis moet tot slot nagaan of het betreffende filmhuis aan de subsidiabiliteitscriteria voldoet.

Beoordeling van de kaderregeling
Volgens de Commissie is de aangepaste kaderregeling een steunregeling als bedoeld in de Europese staatssteunregels. Hierbij verwijst de Commissie onder andere naar haar goedkeuringsbesluit uit 1987. Dit besluit is niet (meer) via het huidige staatssteunregister te raadplegen. Derhalve is niet duidelijk hoe de Commissie tot deze conclusie is gekomen.

Omdat vaststaat dat de gewijzigde kaderregeling  staatssteun oplevert, moet de Commissie nagaan of de betreffende regeling toelaatbaar is. In dit kader weegt de Commissie de voordelen van de kaderregeling, het nastreven van de legitieme beleidsdoelstelling van een democratische staat om culturele activiteiten te ondersteunen, af tegen de nadelen ervan, de mogelijke gevolgen voor het handelsverkeer. De Commissie stelt daarbij vast dat steun voor de Deense filmhuizen noodzakelijk is. Zonder steun kunnen filmhuizen niet op een commercieel levensvatbare basis worden geëxploiteerd. Verder laat de Deense praktijk zien dat de minimis steun vaak onvoldoende is om de nagestreefde culturele doelstelling te realiseren. Daarom mag de steun aan filmhuizen het de minimis niveau overstijgen. Zowel de lage steunintensiteit (maximaal 50% als het lage aantal mogelijk begunstigden (maximaal 10) garanderen volgens de Commissie dat de kaderregeling proportioneel blijft.

Door een bepaalde categorie van bioscopen te stimuleren om de culturele diversiteit te bevorderen in een mate die de markt niet zou genereren zonder overheidssteun, pakt de gewijzigde kaderregeling volgens de Commissie een marktfalen aan. Om voor financiering of subsidies in aan merking te kunnen komen, moeten filmhuizen aan strenge subsidiabiliteitscriteria voldoen. Aldus wordt zeker gesteld dat de betreffende filmhuizen slechts zeer beperkt op de Deense markt voor commerciële bioscopen actief kunnen zijn. Daarom zijn alle gevolgen voor de mededinging en de handel tussen de lidstaten als gevolg van gemeentelijke steun aan filmhuizen waarschijnlijk zeer onbeduidend.

De Commissie komt daarmee tot de conclusie dat de gewijzigde kaderregeling voor steun aan filmhuizen toelaatbaar is.

Slot
Wat opvalt is dat Denemarken de steun aan filmhuizen niet heeft vormgegeven als vergoeding voor een dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Het is best voorstelbaar dat het aanbieden van art house films als een DAEB kan worden vormgegeven. Mogelijk kan worden voldaan aan de Altmark-criteria. In dat geval is melding niet noodzakelijk. Voor het geval deze criteria onhaalbaar zijn, kan mogelijk ook de  DAEB de minimis Verordening uitkomst bieden. De maximale DAEB de minimis vergoeding is namelijk hoger dan de gewone de minimis vergoeding. Uit het onderhavige besluit volgt dat de maximale vergoeding die Deense filmhuizen op jaarbasis ontvangen ‘slechts’ € 167.500,-- bedraagt. Het lijkt erop dat met een kleine aanpassing de maximale jaarlijkse vergoeding onder de DEAB de minimis gebracht had kunnen worden, waarna melding evenmin noodzakelijk zou zijn geweest.