Het UWV heeft een bovendrempelige (aanbestedingsplichtige) opdracht voor archiefdiensten gegund aan de zittende aanbieder zonder voorafgaande aanbestedingsprocedure. Redenen daarvoor zijn de zeer hoge transitiekosten - begroot op € 28 miljoen -, het risico's van instabiliteit van de archiefdienstverlening en het risico van discontinuïteit van de door het UWV uit te voeren wettelijke taken in verband met de verwevenheid van de archieffunctie met de primaire uitvoerginsprocessen van het UWV. Concreet doet UWV daarbij een beroep op artikel 2.32 lid 1 sub b onder 2 Aanbestedingswet. Op grond van dat artikel kan namelijk van aanbesteding worden afgezien als de opdracht slechts door een bepaalde ondernemer kan worden verricht omdat de mededinging om technische redenen ontbreekt.
Op bezwaar van een concurrent heeft de Amsterdamse voorzieningenrechter het UWV echter teruggefloten. Volgens de rechter waren de redenen louter financieel en was onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een ander dan de zittende aanbieder een concurrerende aanbieding zou kunnen doen.
Uit de uitspraak blijkt precies het probleem in de praktijk. De door het UWV genoemde “transitiekosten” kunnen ons inziens wel degelijk ertoe leiden dat met een beroep op artikel 2.32 Aw onderhands gegund mag worden aan de zittende aanbieder. De aanbestedende dienst loopt echter tegen een ‘bewijsprobleem” aan: het aannemelijk maken dat er inderdaad geen concurrerende aanbieding door een ander kan worden uitgebracht.
Lees hier de noot die wij (Tony van Wijk en Iris Docter) schreven bij deze uitspraak.