Inhoud van het contract
In deze procedure vorderde de zorgaanbieder kort samengevat dat het Hof, bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad, CZ zou veroordelen om een zorgovereenkomst te sluiten zonder omzetplafond, of CZ te verplichten ook na het bereiken van het omzetplafond de zorgkosten van behandelingen te betalen. Subsidiair vorderde de zorgaanbieder dat het Hof CZ zou veroordelen een zorgovereenkomst te sluiten onder de voorwaarden zoals opgenomen onder ‘variant 2’ in het inkoopbeleid van CZ (waarbij, kort gezegd, na het bereiken van het omzetmaximum de daarop volgende 2% van het omzetmaximum voor rekening van de zorgaanbieder komt en CZ Groep de verdere overschrijding 75% voor haar rekening neemt). De zorgaanbieder was de voorgaande jaren flink gegroeid en verwachtte in de komende jaren verder te groeien, en wilde dat CZ daar rekening mee hield bij het sluiten van een overeenkomst.
Het Hof oordeelde, evenals de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat het uitgangspunt bij het sluiten van overeenkomsten is dat aan partijen contractsvrijheid toekomt. Volgens het Hof staat het CZ daarom vrij om bij het sluiten van een zorgleveringsovereenkomst de voorwaarde te stellen dat in de overeenkomst een omzetplafond wordt opgenomen. Dat de zorgaanbieder daardoor wordt belemmerd in haar mogelijkheid om haar omzet te vergroten, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in de subsidiaire vordering ging het Hof niet mee, omdat CZ gemotiveerd uiteen had gezet dat de betreffende zorgaanbieder niet voldeed aan de voorwaarden die in het inkoopdocument werden gesteld om in aanmerking te komen voor ‘variant 2’. Kort samengevat oordeelde het Hof dus dat CZ, in verband met de contractsvrijheid, niet verplicht kon worden een contract te sluiten met de door de zorgaanbieder gewenste inhoud.
Cessieverbod
De zorgaanbieder vorderde in deze procedure voorts om, wanneer zij niet zou worden gecontracteerd, CZ te verbieden om jegens patiënten van de zorgaanbieder een beroep te doen op het cessieverbod en het verbod op rechtstreekse betaling zoals opgenomen in de polisvoorwaarden. Volgens de zorgaanbieder zou het cessieverbod in strijd zijn met artikel 6 van de Mededingingswet. Dit artikel bepaalt kort samengevat dat overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan verhinderen, beperken of vervalsen, verboden zijn. Het Hof ging daarin niet mee en oordeelde voorshands dat dat het hanteren van cessieverboden door zorgverzekeraars niet in strijd is met artikel 6 van de Mededingingswet.
De zorgaanbieder stelde voorts dat het hanteren van een cessieverbod en een verbod op rechtstreekse betaling, gelet op de belangen over en weer, jegens de zorgaanbieder onrechtmatig is. Het Hof overwoog, onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017, dat een cessieverbod (of soortgelijk verbod) in de polisvoorwaarden onder bijzondere omstandigheden onrechtmatig kan zijn jegens een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Volgens het Hof kan echter niet voorshands worden aangenomen dat van zodanig bijzondere omstandigheden sprake is, dat CZ géén cessieverbod in de polisvoorwaarden mag opnemen. De zorgaanbieder heeft er weliswaar financieel belang bij dat CZ geen cessieverbond hanteert, maar CZ heeft er volgens het Hof óók belang bij om wél een cessieverbod te hanteren en zo de verlening van niet-gecontracteerde zorg enigszins te bemoeilijken en ervoor te zorgen dat de verzekerde mede kan fungeren als controleur van de rechtmatigheid van de facturen. Gelet op deze belangen aan de zijde van CZ is het volgens het Hof voor CZ bezwaarlijk om een beroep op het cessieverbod en het verbod tot rechtstreekse betaling achterwege te laten. Ook mocht de zorgaanbieder er volgens het Hof niet op vertrouwen dat haar belangen door CZ zouden worden ontzien, omdat het hanteren van een cessieverbod, in de woorden van het Hof, ‘de instemming van de regelgever heeft’.
De zorgaanbieder voerde verder nog aan dat er mogelijk in de Nederlandse wetgeving een onverdraagbaarheidsverbod zal worden neergelegd, waardoor het hanteren van een cessieverbod in de toekomst mogelijk niet meer is toegestaan. Volgens het Hof is echter nog onduidelijk of en zo ja wanneer dit verbod er zal komen en wat dan de reikwijdte van een dergelijk verbod zal zijn, waardoor het niet voor de hand ligt dat het op korte termijn verboden zal zijn om een cessieverbod te hanteren. Al met al kwam het Hof daarom tot de conclusie dat CZ een cessieverbod mag blijven hanteren.
Conclusie
Deze uitspraak bevestigt weer eens hoe lastig het is om zorgverzekeraars te dwingen tot het maken van passende contractafspraken. Ook een cessieverbod wordt door de rechter niet zomaar terzijde geschoven. En dat terwijl zorgverzekeraars geen écht belang hebben bij het hanteren van een cessieverbod. Controle door de patiënt kan immers ook door (bijvoorbeeld) ondertekening van de factuur en heeft niets te maken met de vraag op welke rekening het bedrag vervolgens (ná controle) wordt overgemaakt. En hoeveel belang hebben zorgverzekeraars er daadwerkelijk bij dat in de overeenkomsten die zij met hun verzekerden aangaan een cessieverbod is opgenomen? In de relatie verzekerde-zorgverzekeraar zorgt het cessieverbod immers niet voor een hogere contracteergraad. In feite wordt het cessieverbod door de zorgverzekeraars gebruikt om een derde partij, namelijk de zorgaanbieder, onder druk te zetten. Is er in dat geval nog wel een rechtens te respecteren belang voor het opnemen van een cessieverbod in de polisvoorwaarden? Genoeg stof tot denken…