Een bewoner ondervindt hinder van een positief bestemd kinderdagverblijf en wil met een handhavingsverzoek afdwingen dat een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld voor het perceel, waarbij onderzoek zal moeten worden gedaan naar de planologische aanvaardbaarheid van de huidige bestemming. Het college van B&W van Voorschoten heeft dat verzoek afgewezen en daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat de raad exclusief bevoegd is om een bestemmingsplan vast te stellen. Het college stelt zich op het standpunt dat het daarom de raad niet door middel van handhavend optreden kan verplichten het bestemmingsplan te actualiseren.
Wat voor verzoek ligt voor?
De Afdeling gaat mee in het standpunt van het college. Daarbij stelt de Afdeling voorop dat het handhavingsverzoek, anders dan de bewoner in zijn hogerberoepschrift heeft voorgesteld, door het college niet mede aangemerkt behoefde te worden als een verzoek aan de raad om het bestemmingsplan te actualiseren. Daarbij is van belang dat in het verzoek zelf uitdrukkelijk wordt verzocht om handhaving wegens de overtreding van de actualiseringstermijn van het bestemmingsplan.
Dat was natuurlijk niet de aangewezen weg. De buurman van het kinderdagverblijf had natuurlijk een verzoek om herziening van het bestemmingsplan moeten indienen (lees: een aanvraag om een gewijzigd bestemmingsplan vast te stellen). Dat lijkt hij zich later in de procedure ook te realiseren, omdat hij ter zitting heeft verklaard dat het verzoek primair was gericht op handhaving en dat hij op een later tijdstip een afzonderlijk verzoek aan de raad heeft gedaan om actualisering van het bestemmingsplan. De Afdeling beoordeelt dan ook niet dat verzoek, maar uitsluitend het verzoek om handhaving.
Standpunt van de bewoner
De bewoner betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden jegens de raad wegens de overschrijding van de actualiseringstermijn van het bestemmingsplan. Daartoe voert hij onder meer aan dat het college weliswaar niet bevoegd is om een bestemmingsplan vast te stellen, maar wel een belangrijke rol speelt in het totstandkomingstraject en bij de publicatie van een bestemmingsplan. Volgens hem is het college, gelet op artikel 7.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bevoegd het bepaalde in die wet te handhaven, waaronder de termijn waarbinnen een bestemmingsplan moet worden geactualiseerd.
Oordeel Afdeling
De Afdeling oordeelt dat gelet op artikel 5:21 van de Awb, het opleggen van een last onder bestuursdwang inhoudt dat het college de raad gelast om het bestemmingsplan te actualiseren en dat, als de raad daaraan niet voldoet, het college door feitelijk handelen de last, te weten het actualiseren van het bestemmingsplan, ten uitvoer legt. Het actualiseren van het bestemmingsplan, wat neerkomt op het vaststellen van een herziening van het bestemmingsplan, is echter geen feitelijk handelen maar het nemen van een besluit. Daartoe is de raad exclusief bevoegd (zie artikel 3.1 lid 1 Wro), aldus de Afdeling.
De door de bewoner aangevoerde omstandigheid dat het college een rol speelt bij de totstandkoming en de publicatie van een bestemmingsplan, doet er niet aan af dat het college niet bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen. Dit betekent dat het college de door de bewoner gewenste last niet ten uitvoer kan leggen. Gelet op artikel 5:21 van de Awb kan het college dan ook geen last onder bestuursdwang opleggen waarbij het de raad gelast een herziening van het bestemmingsplan vast te stellen. Gelet op artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan het college evenmin een last onder dwangsom opleggen.
De Afdeling is dan ook van oordeel dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden jegens de raad wegens het niet tijdig actualiseren van het bestemmingsplan. Dat in artikel 7.1, eerste lid, van de Wro aan het college de bestuurlijke handhaving is opgedragen van het bepaalde bij of krachtens die wet, doet er niet aan af dat het college de raad niet kan gelasten het bestemmingsplan te actualiseren.
Commentaar
De betreffende bewoner had natuurlijk een aanvraag tot het vaststellen van een “nieuw” bestemmingsplan moeten indienen. Een andere optie, die wel meer geduld vergt, is het afwachten van een ambtshalve besluit van de raad om het bestemmingsplan te herzien. Welke van die twee wegen ook wordt bewandeld, de poging van de bewoner om een wijziging van het plan af te dwingen is niet op voorhand kansloos. In geval van de vaststelling van een conserverend actualisatieplan moet in beginsel een bestaande legale situatie als zodanig in het plan worden opgenomen. Echter, dit betekent niet dat in het geheel geen betekenis hoeft te worden toegekend aan de gevolgen van een belastende functie voor de omgeving. Het laten voortbestaan van een bestaande, legale situatie kan onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening (zie bijvoorbeeld een uitspraak van de ABRvS van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3070).
Wilt u meer weten over handhaving en/of bestemmingsplannen? Neem contact op met Jasper Molenaar.