1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Vonnis tegen NAM: geen juridische aardbeving.

Vonnis tegen NAM: geen juridische aardbeving.

Op 2 september jl. wees de rechtbank Noord-Nederland een uitspraak waarover de volgende dag de kranten vol stonden: NAM moet waardevermindering van huizen in Groningen vergoeden, ook als er nog geen sprake is van fysieke schade of als de woning nog niet is verkocht.  Krantenkoppen spreken van een “dure nederlaag” voor de NAM, maar ook tegenstanders van windmolenparken putten hoop uit het vonnis.In hoeverre is het vonnis “schokkend”?  En is dit toepasbaar op andere activiteiten waardoor woning...
Leestijd 
Auteur artikel Maarten Baneke (uit dienst)
Gepubliceerd 07 september 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 2 september jl. wees de rechtbank Noord-Nederland een uitspraak waarover de volgende dag de kranten vol stonden: NAM moet waardevermindering van huizen in Groningen vergoeden, ook als er nog geen sprake is van fysieke schade of als de woning nog niet is verkocht.  Krantenkoppen spreken van een “dure nederlaag” voor de NAM, maar ook tegenstanders van windmolenparken putten hoop uit het vonnis.
In hoeverre is het vonnis “schokkend”?  En is dit toepasbaar op andere activiteiten waardoor woningen schade kunnen lijden?

Het vonnis van de rechtbank haalde de landelijke pers en brengt ongetwijfeld nog veel pennen in beweging.  Gedupeerde bewoners putten moed.  Deze “Kennispagina” is een te beperkte plaats om het vonnis volledig te analyseren en becommentariëren. Ik volsta met een samenvatting van de belangrijkste onderdelen en probeer een doorkijkje te geven naar andere onderwerpen zoals windturbines, snelwegen, waterwinning e.d.

De feiten
NAM voert al sedert 1963 aardgaswinning uit, vanuit het “Groningenveld”.  Dat bestrijkt maar liefst 15 gemeenten in de provincie Groningen.
In de loop der jaren zijn er aardbevingen geweest in dat gebied. De zwaarste was op 16 augustus 2012 in de gemeente Loppersum. Na onderzoek van het Staatstoezicht op de Mijnen is gebleken dat het aantal aardbevingen de afgelopen jaren is toegenomen, de kans op bevingen met een hogere sterkte is toegenomen en dat het niet te verwachten is dat het aantal op korte termijn zal afnemen. Daarvoor zou een zeer sterke reductie van de gasproductie nodig zijn.  Per brief van 25 januari 2013 heeft de Minister van EZ de Tweede Kamer hierover geïnformeerd en zijn deze conclusies openbaar geworden.  Daarmee werd het vergrote risico op aardbevingen algemeen bekend.

De eisers
De eisers in de procedure waren de Stichting Waardedaling door Aardbevingen Groningen (WAG) en een twaalftal woningcorporaties, die samen veel woningen in het “aardbevingsgebied”  in bezit hebben.  WAG heeft zelf geen bezittingen in het gebied, maar procedeerde voor ca 900 “deelnemers”; d.w.z. particuliere huiseigenaren.
In de procedure zijn allerlei vragen gerezen over de ontvankelijkheid van deze Stichting en het belang dat de Stichting zelf zou hebben bij de eisen die zij instelde. Dit onderwerp laat ik hier terzijde.  De rechtbank concludeert dat de Stichting ontvankelijk is en voldoende belang heeft bij de ingestelde eisen.  Voor de woningcorporaties gold dit (bijna vanzelfsprekend) ook.

Omschrijving van de eisen
Formulering van een goede eis was kennelijk nogal lastig.  De WAG heeft haar eis een paar keer gewijzigd. Uiteindelijk eiste de Stichting een verklaring voor recht dat de NAM onrechtmatig heeft gehandeld jegens eigenaren van onroerende zaken in het gebied waar aardbevingen als gevolg van gaswinning door NAM voorkomen en voor recht zal verklaren dat de er schade wordt geleden vanwege de ligging van de onroerende zaken, ongeacht of er fysieke schade aan die zaken is (of zal) ontstaan.  Verder werd geëist dat de rechtbank voor recht zou verklaren, dat de schade volgens de “abstracte schadeberekening “ moest worden berekend.

Daarbij eiste WAG een verklaring dat voor onroerende zaken met fysieke schade die is ontstaan vóór 25 januari 2013 (het bekend worden van grotere risico’s, door de brief van de Minister aan de Tweede Kamer) de datum van het ontstaan van die schade als peilmoment zou moeten worden aangehouden, en voor alle overige onroerende zaken (zonder fysieke schade) de datum 25 januari 2013.

De woningcorporaties eisten hetzelfde, maar voegden daar meteen aan toe dat de NAM moest worden veroordeeld tot schadevergoeding, waarbij de schade in een nadere procedure zou moeten worden vastgesteld.

De eisen werden gebaseerd op art. 6:177 BW, art 6:174 BW en art 6:162 BW. Het eerste wetsartikel bepaalt dat de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijk is voor schade door beweging van de bodem; het tweede artikel bepaalt dat de bezitter van een gebrekkig opstal aansprakelijk is voor schade die daardoor wordt veroorzaakt; het derde artikel is het “gewone” onrechtmatige-daads artikel.

Verweer van de NAM
De NAM voerde een groot aantal verweren.  Maar zij ontkende niet, dat zij in beginsel aansprakelijk is voor schade als gevolg van aardbevingen.  Zij betoogde echter, dat de schade voor iedere woning apart moet worden vastgesteld, dat daarvoor al allerlei schaderegelingen waren, en dat de eisers naast die schaderegelingen eigenlijk geen belang hadden bij hun eisen.  Zij maakte bezwaar tegen  abstracte schadeberekeningen.

Concrete of abstracte schadeberekening
Deze procedure draaide in hoofdzaak om de vraag, of de schade bij de woonhuizen van de eisers volgens de concrete of de abstracte schadeberekeningsmethode moet worden vastgesteld.  Dat maakt voor de praktijk in dit geval een groot verschil.  Concrete schadeberekening zou inhouden, dat voor iedere woning de schade pas zou kunnen worden vastgesteld, als de woning zou zijn beschadigd (dan kan de schade heel concreet worden berekend), of als de woning zou zijn verkocht.  Dan zou immers kunnen worden vastgesteld, of de gerealiseerde verkoopprijs lager was, dan bij vergelijkbare woningen in een vergelijkbaar gebied.  Het zou overigens nog een hele klus zijn om die vergelijking te maken, en daarbij andere factoren die de waarde kunnen beïnvloeden, uit te sluiten of te verrekenen.

Bij de abstracte benadering wordt de schade begroot aan de hand van algemene gegevens en taxaties, zonder dat die schade zich bij een individuele woning concreet hoeft te hebben gemanifesteerd.  De concrete schade bij een individuele woning kan in de praktijk hoger of lager blijken te zijn dan volgens de abstracte methode.

NAM wees erop, dat er al twee schaderegelingen waren en dat zij ook nog voor de komende vijf jaar een bedrag ad € 125 mln zou investeren in een waardeverhogend pakket maatregelen in de regio, gericht op de huizen in het risicogebied.  Daardoor kon de schade fluctueren, en zou schadevergoeding volgens de abstracte benadering mogelijk te hoog kunnen uitvallen.

Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat zowel de Stichting als de woningcorporaties ontvankelijk zijn, en dat zij een belang hebben bij de gevraagde verklaringen.  De woningeigenaren kunnen daardoor beter inschatten of het zin heeft om een individuele procedure te starten, aldus de rechtbank.

De rechtbank vindt, dat de aansprakelijkheid van NAM op grond van artikel 6:177 BW vast staat, en dat de eisers daarom geen belang hebben bij een uitspraak over eventuele aansprakelijkheid op andere grondslagen.  Artikel 6:177 BW levert een risicoaansprakelijkheid op, die in beginsel los staat van enige onrechtmatigheid. Door deze beperking worden de partijen in geen enkel belang geschaad, aldus de rechtbank.

Vervolgens stelt de rechtbank onder verwijzing naar een aantal rapporten, vast dat er aanwijzingen zijn dat de aardbevingen een negatief effect hebben op de woningmarkt in het getroffen gebied. Uit rapporten blijkt dat de prijsontwikkeling sedert 2012 4% tot 6 % achterblijft t.o.v. referentiegebieden. Of in een bepaald geval daadwerkelijk sprake is van waardedaling zal in afzonderlijke procedures moeten worden vastgesteld.

De rechtbank oordeelt verder, dat deze schade zich leent voor de abstracte benadering.
Dat betekent dat de schade nu al moet worden vergoed, ongeacht of er fysieke schade aan de onroerende zaken is ontstaan en ongeacht of deze onroerende zaken al dan niet zijn verkocht.  De rechtbank verwijst daarbij naar vijf uitspraken van de Hoge Raad uit de jaren 1979 tot en met 2000. Dat de schade kan “fluctueren” brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat zij vast stelt dat de schade in ieder geval blijvend en duurzaam is. Letterlijk schrijft de rechtbank verder:

De rechtbank acht het onrechtvaardig wanneer vergoeding van deze waardevermindering als gevolg van aardbevingen, die door gaswinning door NAM is veroorzaakt en aan welke gaswinning voor het Rijk, de samenleving en NAM zelf grote economische en financiële belangen zijn verbonden, pas aan de orde kan komen bij verkoop van de woning, die wellicht nooit plaatsvindt, en/of bij staking van de gaswinning, hetgeen nog vele tientallen jaren kan duren.

Wel wordt de gevraagde verklaring dat de schade abstract moet worden vastgesteld, afgewezen.  Deze methode leent zich immers niet voor alle situaties. Bijvoorbeeld na verkoop van de woning kan de concrete methode meer voor de hand liggen.

De rechtbank bepaalt in het vonnis uitdrukkelijk twee keer, dat als een belanghebbende kiest voor schadevergoeding volgens de abstracte methode, hij geen nieuwe vordering kan instellen als de schade later toch ánders blijkt te zijn.

Als peildatum voor de berekening van de schade vindt de rechtbank dat de datum van de taxatie van een individuele woning het meest voor de hand ligt.  Dat is een afwijking van het beginsel, dat de schade moet worden vastgesteld naar het moment waarop deze zich heeft voorgedaan.   Aan de discussie over de datum 25 januari 2013 gaat de rechtbank daarom voorbij.

Veroordeling
De rechtbank verklaart voor recht dat de NAM aansprakelijk is voor de schade bestaande uit waardevermindering van de onroerende zaken gelegen in het gebied waar aardbevingen ten gevolge van gaswinning voorkomen en dat die schade voor vergoeding in aanmerking komt ongeacht of er fysieke schade aan de onroerende zaken is opgetreden en ongeacht of de onroerende zaken al dan niet zijn verkocht.

De eis van de woningcorporaties tot schadevergoeding, op te maken bij schadestaat, wordt ook toegewezen.

De rechtbank verklaart niet dat NAM onrechtmatig heeft gehandeld; de veroordeling wordt gebaseerd op artikel 6:177 BW.

Gevolgen voor de NAM en huiseigenaren
Het belangrijkste gevolg van deze uitspraak is dat de huiseigenaren nu vergoeding van waardevermindering van hun woning kunnen eisen, ongeacht of die woning fysiek is beschadigd, en ongeacht of de eigenaar “last”  heeft van de waardedaling, bijvoorbeeld door een lagere verkoopopbrengst.   De hoogte van die waardedaling zal echter nog steeds moeten worden vastgesteld, waarbij het op de weg van de huiseigenaar ligt om aan te tonen dat die waardedaling is veroorzaakt door het risico op aardbevingen in het gebied en niet door andere oorzaken.  Hoewel de waardedaling per individuele woning misschien niet steeds heel groot is (in het vonnis wordt gesproken over 4% tot 6%), kan de totaalsom voor NAM zeer aanzienlijk worden. De Stichting WAG maakt in de pers melding van ca. 120.000 woningen en een totale waardedaling van ca € 1 miljard.

Betekenis voor andere kwesties
Hoewel de uitspraak door huiseigenaren als een grote overwinning wordt gevoeld, moet de juridische betekenis van dit vonnis niet worden overschat. Immers: de NAM had haar aansprakelijkheid al erkend. Dat is niet vreemd; die volgt immers rechtstreeks uit de wet.
Dat schade in sommige gevallen niet concreet, maar abstract moet worden berekend had de Hoge Raad sedert 1979 al een paar keer eerder uitgemaakt.  Juist in gevallen, die vergelijkbaar zijn met deze NAM – kwestie.

De behandeling van schadeclaims t.g.v. de rechtmatige bouw van windmolenparken, hoogspanningsmasten of door de aanleg van wegen zal hierdoor niet anders worden dan voorheen.  Het gaat daarbij om planschadevergoeding, waarvoor een apart wettelijk regime geldt dat niet vergelijkbaar is met de grondslag (art 6:177 BW) die hier aan de orde was.
Bij planschadevergoeding wordt de abstracte schadebenadering steeds al toegepast.

De uitspraak heeft mogelijk wel invloed op de benadering voor andere gevallen waarbij een plicht tot vergoeding van schade in een bijzondere wet is opgenomen, zoals bijvoorbeeld in de Waterwet of  de Ontgrondingenwet, of wanneer er door een onrechtmatige daad schade is ontstaan aan een grote groep onroerende zaken, waardoor een gebied “besmet” is geraakt.  Te denken valt aan gevallen van grootschalige bodemverontreiniging.  Maar ook daar is in het verleden de abstracte benadering al toegepast (in de zgn. Maassluis-arresten van 1992).  Een juridische aardbeving is deze uitspraak wat mij betreft niet.

Maarten Baneke