Zoals bekend maakt de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onderscheid tussen de subsidieverlening en de subsidievaststelling.
De subsidieverlening is het besluit waarmee een bestuursorgaan de toezegging doet dat subsidie zal worden verstrekt, wanneer de aanvrager bepaalde activiteiten uitvoert (art. 4. 29 e.v. Awb). Het besluit tot subsidieverlening bevat in ieder geval een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en de hoogte van de subsidie. Dat laatste kan een concreet bedrag zijn maar kan ook bestaan uit een systematiek waarmee de hoogte uiteindelijk wordt vastgesteld.
Met de subsidieverlening bestaat nog geen recht op een bepaald geldbedrag. Daarvoor moet de subsidie nog worden vastgesteld. Een subsidieverleningsbesluit is een toezegging: als u de nader omschreven activiteiten uitvoert en daarover financiële verantwoording aflegt, ontvangt u van ons subsidie ter hoogte van (…). Na het verleningsbesluit moet dus nog een vaststellingsbesluit volgen. Pas op dat moment ontstaat het recht op betaling. Omdat de subsidie-ontvanger de subsidie meestal nodig heeft om de voorgenomen activiteiten te kunnen uitvoeren, worden er tussen subsidieverlening en subsidievaststelling meestal voorschotten verstrekt.
Het besluit tot subsidieverlening is een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Hetzelfde geldt voor het besluit tot subsidievaststelling. Als er tegen het vaststellingsbesluit geen bezwaar wordt ingediend, verkrijgt dit na zes weken formele rechtskracht. Daarmee wordt het besluit geacht juist te zijn.
Dat betekent nog niet, dat het subsidieverlenende orgaan niet op eventuele fouten kan terugkomen. De Awb bepaalt, dat een besluit tot subsidievaststelling ten nadele van de ontvanger kan worden gewijzigd, of zelfs helemaal kan worden ingetrokken:
- op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bestuursorgaan bij de subsidie-vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager zou zijn vastgesteld;
- indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
- indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie waren verbonden.
Dit recht tot wijziging van de subsidieverlener vervalt vijf jaar, nadat de subsidievaststelling is bekendgemaakt. Gaat het om een handeling die nog moest worden verricht, dan gaat de termijn lopen op de dag waarop die handeling uiterlijk had moeten zijn verricht. Dat laatste komt overigens niet zo vaak voor; meestal wordt de subsidie pas vastgesteld nadat alle uit te voeren werkzaamheden zijn afgerond.
Voorwaardelijke vaststelling
Het komt voor, dat het bestuursorgaan bij de vaststelling nog een voorbehoud maakt. Een voorwaardelijke vaststelling dus. De Awb voorziet niet in die figuur. De vaststelling van de subsidie is volgens het wettelijk systeem het eindstation. Toch komt het voor dat bestuursorganen, met name van de Rijksoverheid bij een vaststellingsbesluit nog een voorwaarde opnemen. Dat leidt tot problemen. Zo lang niet formeel is vastgelegd dat de voorwaarde is vervuld (of juist niet vervuld) blijft immers onduidelijk, of de ontvanger nu definitief recht heeft op het bedrag of niet. In de praktijk blijkt nogal eens, dat die uiteindelijke vaststelling door alle partijen wordt vergeten.
In een uitspraak van 8 februari 2012 (nummer 201100227/1/A4) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in ieder geval aan één onduidelijkheid die door dit soort zaken kan ontstaan, een eind gemaakt.
De (voorganger van) de minister van Infrastructuur en Milieu had bij besluiten van augustus 1997, augustus 1198 en augustus 1999 aan de GGD IJsselland voor de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002 subsidies verleend voor geluidwerende maatregelen aan woningen. Bij besluiten van april 2002, juli 2002 en december 2003 stelde de minister de subsidies vast, onder de voorwaarde van een eventueel nog uit te voeren budgethouderscontrole.
Pas in 2010 werden die controles uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan besloot de minister op 9 april 2010 om de vaststellingsbesluiten ten nadele van de GGD te wijzigen en een bedrag van ruim € 361.000,- terug te vorderen.
De vraag rees, of dat recht wel of niet was verjaard. De minister vond van niet, omdat naar zijn oordeel de subsidie slechts voorlopig was vastgesteld, namelijk onder het gestelde voorbehoud.
De Raad van State oordeelde anders. De Raad van State vond dat, voor het antwoord op de vraag wanneer de verjaringstermijn begint, bepalend is de datum waarop het vaststellingsbesluit is bekendgemaakt. (Bekend maken betekent bij de Algemene wet bestuursrecht meestal: toezenden aan de aanvrager). Sedert die bekendmaking was meer dan vijf jaar verstreken. Daarom was het recht van de minister om de vaststelling nog ten nadele van de GGD te wijzigen, verjaard. De omstandigheid dat de vaststellingsbesluiten een voorwaarde bevatten, deed daar niet aan af. De Raad van State wijdde daar verder geen woorden aan maar stelde alleen dat door het verstrijken van de verjaringstermijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de bekendmaking van het vaststellingsbesluit, het recht op wijziging was verjaard.
Een heldere uitspraak. De bedoeling van de wetgever is nu eenmaal dat de subsidie-ontvangers op een bepaald moment zekerheid hebben. Dat kan niet worden omzeild en daarmee ontkracht door in het vaststellingsbesluit een voorwaarde in te bouwen.