1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 15. Schade
  5. Afdeling 15.3 Schadeloosstelling bij onteigening
  6. 15.3.1 Recht op en vaststelling van schadeloosstelling bij onteigening
  7. 15.33 Positie vruchtgebruiker

Artikel 15.33 Positie vruchtgebruiker

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

De vruchtgebruiker kan zich tegenover de onteigenaar op grond van artikel 213 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek alleen beroepen op verkrijging van een vruchtgebruik op de vordering tot schadeloosstelling voor de hoofdgerechtigde wanneer hij een verweerschrift heeft ingediend in de procedure tot vaststelling van de schadeloosstelling.

Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35133, nr. 3, p. 270)

Bij onteigening van een aan vruchtgebruik onderworpen zaak, komt het vruchtgebruik op grond van artikel 3:213, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek te rusten op de vorderingen tot vergoeding van de waarde van die zaak en van de waardevermindering van het overblijvende. Het artikel continueert de regeling die in artikel 45, eerste lid, van de Onteigeningswet is opgenomen voor de vervanging van het vruchtgebruik op de onteigende zaak door een vruchtgebruik op de vordering tot schadeloosstelling voor de hoofdgerechtigde. Het artikel beperkt zich ertoe te bepalen dat de vruchtgebruiker zich tegenover de onteigenaar alleen kan beroepen op de zaaksvervanging wanneer hij een verweerschrift indient. Daarmee wordt bereikt dat de schadeloosstelling alleen ter betaling aan de vruchtgebruiker kan worden toegewezen als is voldaan aan de voorwaarden dat de vruchtgebruiker een verweerschrift heeft ingediend en hij zich beroept op een inningsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3:210 BW. Voor de volledigheid wordt vermeld dat de vruchtgebruiker geen aanspraak kan maken op vergoeding van de waarde van zijn recht.

Wat betreft het recht van gebruik of bewoning geldt dat het recht van de rechthebbende zich niet verder uitstrekt dan tot het gebruik of de bewoning van een bepaalde zaak. Uit het karakter van deze rechten volgt dat de overeenkomstige toepassing van de regels over het vruchtgebruik op deze rechten, zoals artikel 3:226, eerste lid, BW dit voorschrijft, niet ook de zaaksvervanging van artikel 3:213, eerste lid, BW omvat. Voor het onteigeningsrecht betekent dit dat de rechthebbende geen aanspraak kan maken op een door zaaksvervanging ontstaan vruchtgebruik op de vergoeding van de werkelijke waarde of de waardevermindering van het overblijvende. De onteigening maakt namelijk een definitief einde aan de rechten van gebruik en bewoning en daarmee aan de verplichtingen van de hoofdgerechtigde op de zaak. De schadeloosstelling voor het recht van gebruik of bewoning wordt beheerst door de hoofdregel van het voorgestelde artikel 15.27. Dit brengt mee dat de rechthebbende een vergoeding krijgt voor het vervallen van zijn recht. Deze kan worden begroot aan de hand van de gekapitaliseerde huur van vergelijkbare objecten over de periode dat het recht verwacht mocht worden nog te zullen duren, als het niet door de onteigening zou zijn vervallen. De hoofdgerechtigde krijgt slechts vergoeding voor de zaak in de met het recht bezwaarde toestand.