PFAS in de leefomgeving: groeiende zorg voor drinkwaterbedrijven
De aanwezigheid van PFAS in de fysieke leefomgeving staat steeds vaker in de schijnwerpers. Denk aan de rechtszaken tegen Chemours en 3M, of het RIVM-advies om geen eieren uit eigen tuin meer te consumeren vanwege verhoogde PFAS-concentraties. Uit diverse rapporten blijkt dat zorgwekkende stoffen – waaronder PFAS – in toenemende mate worden aangetroffen in het grondwater. Drinkwaterbedrijven maken zich zorgen over de aanwezigheid van PFAS in grondwaterbeschermingsgebieden. De Unie van Waterschappen en de gezamenlijke drinkwaterbedrijven riepen in april 2025 in een brief aan de Europese Commissie op tot een spoedige beperking op productie, gebruik en import van PFAS-stoffen.[1]
Landelijke aanpak: (nog) geen verbod op PFAS-gewasbeschermingsmiddelen
In de landelijke politiek is de problematiek niet onopgemerkt gebleven. In 2022 is een motie aangenomen waarin de regering werd verzocht het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te beëindigen (Kamerstukken II 27858, nr. 587). Tot een verbod is het tot op heden niet gekomen.
Wel heeft Nederland samen met andere lidstaten een voorstel ingediend om een brede groep PFAS-stoffen Europees te verbieden onder de REACH-verordening. Opvallend genoeg is daarin een expliciete uitzondering opgenomen voor PFAS in gewasbeschermingsmiddelen. Een motie van Kamerlid Kostić om tegen die uitzondering te pleiten (Motie 36410-XII, nr. 67) werd door de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ontraden.
Naar aanleiding van de moties heeft Wageningen University (WUR) in het rapport ‘Impactanalyse stoppen van gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden’ onderzocht of een landelijk verbod wenselijk is. Conclusie (kort gezegd): het is aannemelijk dat een verbod leidt tot minder PFAS in het grondwater, maar het is niet in alle gebieden noodzakelijk en er kan ook ingezet worden op andere maatregelen. Daarnaast wordt ook geconcludeerd dat niets doen aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen waarschijnlijk geen optie is als de doel van de Kaderrichtlijn water gehaald moeten worden.
Minister Wiersma (Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur) gaf in een Kamerbrief van 13 mei 2025 aan dat zij, gezien de impact van mogelijke maatregelen en de verantwoordelijkheidsverdeling met provincies, het gesprek met die provincies wil aangaan over de in het rapport geschetste opties. In het Kamerdebat van 15 mei 2025 benadrukte zij opnieuw dat provincies het bevoegd gezag zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en dat een verbod een provinciale afweging is. De Kamer wordt na het zomerreces geïnformeerd over de uitkomsten.[2]
Provincies aan zet: mogelijkheden onder de Omgevingswet
Het ligt in de rede dat provincies in dit dossier een sleutelrol spelen. Op grond van artikel 2 van de Drinkwaterwet en artikel 2.18 van de Omgevingswet hebben zij de wettelijke taak om de drinkwatervoorziening – en daarmee het grondwater – te beschermen.
De vraag is: kunnen provincies PFAS-gewasbeschermingsmiddelen (plaatselijk) verbieden? Wij menen van wel. Artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving verplicht provincies om in de provinciale omgevingsverordening regels op te nemen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit in grondwaterbeschermingsgebieden. Die regels kunnen zogenoemde maatwerkregels zijn, waarmee invulling wordt gegeven aan de zorgplicht uit artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Die zorgplicht verplicht tot het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van nadelige milieueffecten van milieubelastende activiteiten.
Of en waar zo’n maatregel nodig is, is aan de provincies zelf en hangt sterk af van lokale omstandigheden. Toch ligt het, gezien de hardnekkigheid en verspreiding van PFAS, voor de hand dat provincies met hoge concentraties in de bodem zich uiteindelijk zullen uitspreken over aanvullende beperkingen of verboden. Gebeurt dat niet of te laat, dan is het voorstelbaar dat belanghebbenden naar de rechter stappen om overheden tot actie te dwingen – een ontwikkeling die we sinds Urgenda steeds meer zien (aldus ook: Van Wieringen e.a., Gaat Nederland de KRW-doelen halen?, 21 mei 2022, p. 33–34).
Vermijdings- en reductieprogramma: een onbenutte landelijke maatregel
Hoewel het decentralisatiebeginsel van de Omgevingswet (‘decentraal, tenzij’) het standpunt van de minister verklaart, roept dit wel de vraag op of de rijksoverheid geen kansen laat liggen. Bovendien strookt dit niet met de aanbeveling van eerder genoemd rapport van de WUR om het huidige beleid van provincies en rijk meer te harmoniseren.
Sommige bedrijven zijn op grond van paragraaf 5.4.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving verplicht een vermijdings- en reductieprogramma op te stellen voor emissies van zeer zorgwekkende stoffen, zoals PFAS. Dit programma beoogt bronnen aan te pakken, alternatieven te stimuleren en innovaties aan te jagen die het gebruik of de uitstoot van deze stoffen overbodig maken.
Opmerkelijk genoeg is deze verplichting níet van toepassing verklaard op de open teelt van gewassen. Ook op rijksniveau ligt er dus nog ruimte om meer regie te nemen.
Conclusie: Provinciale afweging cruciaal voor lokaal PFAS-verbod
Of een lokaal verbod op PFAS-gewasbeschermingsmiddelen nodig is, valt op voorhand niet te zeggen. Dit vereist naast een beoordeling van de (lokale) situatie en de mate van verontreiniging vooral een bestuurlijk-politiek oordeel.
Wat wel duidelijk is: de juridische instrumenten zijn aanwezig. De Omgevingswet biedt provincies voldoende handvatten om, indien nodig, beperkende regels op te stellen. De komende tijd zal uitwijzen of, en zo ja in hoeverre, hiervan gebruik wordt gemaakt – en of dat voldoende zal blijken.
Heeft u vragen over dit onderwerp of behoefte aan juridisch advies over het stellen van PFAS-normen of andere maatregelen? Neem dan contact met ons op.
[1] https://unievanwaterschappen.nl/wp-content/uploads/Letter-from-Vewin-and-Dutch-Water-Authorities-chairmen-on-PFAS-ban.pdf
[2] Deze toezegging aan de Kamer dateert overigens van voor het uiteenvallen van de coalitie.