1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Afdeling bestuursrechtspraak wijst overzichtsuitspraak over planschade

Afdeling bestuursrechtspraak wijst overzichtsuitspraak over planschade

Op 28 september 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak gewezen op het gebied van planschade. In dit artikel zetten wij de belangrijkste uitgangspunten voor u op een rij.Grondslag planschadeDe grondslag voor een verzoek om planschade is artikel 6.1 Wro. Artikel 6.1. lid 2 Wro kent een limitatieve opsomming van schadeoorzaken waarvoor om planschade kan worden verzocht. Indien vergoeding wordt verzocht van schade vanwege een andere oorzaak vormt...
Leestijd 
Auteur artikel Joske Hagelaars
Gepubliceerd 30 september 2016
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 28 september 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak gewezen op het gebied van planschade. In dit artikel zetten wij de belangrijkste uitgangspunten voor u op een rij.

Grondslag planschade

De grondslag voor een verzoek om planschade is artikel 6.1 Wro. Artikel 6.1. lid 2 Wro kent een limitatieve opsomming van schadeoorzaken waarvoor om planschade kan worden verzocht. Indien vergoeding wordt verzocht van schade vanwege een andere oorzaak vormt artikel 6.1 Wro daarvoor geen grondslag. Wel kan dan eventueel nadeelcompensatie worden gevraagd.

Voor planschadevergoeding komt alleen inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak in aanmerking.

Planvergelijking

Indien sprake is van een besluit als bedoeld in art. 6.1 Wro moet worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Bij de planvergelijking moet het nieuwe regime worden vergeleken met de maximale invulling van het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Bij beoordeling van schadefactoren moet steeds per schadefactor uit worden gegaan van de meest nadelige situatie.

Alleen als realisering van de maximale mogelijkheden van het oude plan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, hoeft met de maximale planinvulling van het oude plan geen rekening te worden gehouden.

Als het gaat om planschade door toename van geluid- of geurbelasting dient bij de planvergelijking een reële prognose te worden gemaakt van het gebruik van de bewuste gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting.

Indien wordt gesteld dat verschillende planologische maatregelen schade hebben veroorzaakt, moet per planologische maatregel een vergelijking worden gemaakt tussen het planologische regime zoals dat gold onmiddellijk vóór en na de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt.

Bij de planvergelijking wordt geen rekening worden gehouden met wijzigings- of vrijstellingsmogelijkheden die nog niet zijn benut.

Nadelige gevolgen

Bij nadelige gevolgen moet het gaan om ruimtelijke gevolgen. Toegenomen concurrentie is bijvoorbeeld geen ruimtelijk gevolg. Bij overlast is alleen overlast die inherent is aan het planologisch mogelijk gemaakte gebruik van belang, waarbij het mogelijk niet naleven door gebruikers van geldende wettelijke voorschriften geen rol speelt.

Actieve en passieve risicoaanvaarding

Er bestaat geen aanspraak op nadeelcompensatie indien de gelaedeerde de schade actief of passief heeft aanvaard. Beide aspecten hebben te maken met de voorzienbaarheid van de planologische maatregel. Bij actieve risicoaanvaarding gaat het om de voorzienbaarheid van een planologische wijziging op het moment dat een investeringsbeslissing wordt genomen, bijvoorbeeld bij de aankoop van een onroerende zaak.

Indien voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen, was de schade voorzienbaar. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt.

De voorzienbaarheid dient te worden vastgesteld op het moment van de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak, en dus niet op het moment van levering. Actieve risicoaanvaarding wordt niet tegengeworpen aan rechtsopvolgers onder algemene titel (bijvoorbeeld erfgenamen).

Van passieve risicoaanvaarding is sprake als voorzienbaar is dat onbenutte ontwikkelmogelijkheden (voor bouwen of gebruik) zullen vervallen, en de mogelijkheden niettemin niet alsnog worden benut. Het risico op verwezenlijking van planologisch nadeel wordt geacht passief te zijn aanvaard als er voorzienbaarheid is en indien geen concrete pogingen zijn gedaan tot realisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen, terwijl dit van een redelijk denkende en handelende eigenaar, vanaf de peildatum voor voorzienbaarheid, kon worden verlangd.

Normaal maatschappelijk risico

Schade die binnen het normale maatschappelijke risico valt blijft voor rekening van de aanvrager. Daarbij geldt op grond van art. 6.2. lid 2 Wro in elk geval een drempel van 2% van het inkomen of de waarde van de onroerende zaak, tenzij de vermindering het gevolg is van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond of van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels.

Ook schade die uitstijgt boven de 2% kan wegens normaal maatschappelijk risico voor de aanvrager blijven. Of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer van belang of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, dat wil zeggen dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. Daarbij is geen voorzienbaarheid vereist. Denk bijvoorbeeld aan woningbouw op een inbreidingslocatie in een woonkern.

Naar mate de schade die voor rekening van aanvrager wordt gelaten groter is, moet beter worden gemotiveerd waarom deze het gevolg is van een normale maatschappelijke ontwikkeling en behoort tot het normaal maatschappelijk risico.

Wijze van vergoeden/ compenseren

Planschade komt, ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro slechts voor tegemoetkoming in aanmerking voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Compensatie kan ook in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld door herstel van de door een wijziging van het planologische regime weggevallen bouwmogelijkheid. Tegemoetkoming in schade door compensatie in natura is niet voldoende anderszins verzekerd, wanneer deze afhankelijk is van een toekomstige, onzekere gebeurtenis.

Kostenvergoeding

Indien een planschadevergoeding wordt toegekend, dienen ook de redelijkerwijs gemaakte kosten voor rechtsbijstand en andere deskundige bijstand (op aanvraag) te worden vergoed. In de regel komen de kosten die de aanvrager met betrekking tot de indiening van de aanvraag heeft gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking, het bestuur schakelt immers een onafhankelijke deskundige in.

Kosten die de aanvrager heeft gemaakt vanaf het moment dat de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige een conceptadvies dan wel advies over de aanvraag aan het bestuursorgaan heeft uitgebracht tot het moment dat het bestuursorgaan op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, indien het inroepen van bijstand redelijk was en de kosten van het opstellen van een zienswijze redelijk zijn.

Onafhankelijkheid adviseur

Het bestuursorgaan moet in beginsel onafhankelijk advies inwinnen voor advies over de op de aanvraag om planschade te nemen beslissing. Het bestuursorgaan moet zich vergewissen van de onpartijdigheid van de geraadpleegde deskundige. Wanneer de schijn is gewekt dat de door het bestuursorgaan benoemde planschadeadviseur niet onpartijdig is, mag het bestuursorgaan het advies van deze adviseur niet aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. Schijn van partijdigheid kan bijvoorbeeld zijn gewekt indien de adviseur –of zijn kantoorgenoten – in andere zaken het bestuursorgaan (partijdig) heeft geadviseerd of bijgestaan.

Het bestuur mag vervolgens uitgaan van de juistheid van het onafhankelijke advies, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

Heeft u vragen over planschade of nadeelcompensatie, neem dan contact op met Joske Hagelaars of Hanna Zeilmaker, advocaten bij Dirkzwager.