Enige tijd geleden schreef ik een blog naar aanleiding van een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden dat ik opmerkelijk achtte in het licht van het rechtsmiddelenverbod van artikel 204 lid 2 Rv. De Rechtbank had in die zaak het verzoek van Partij A om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten toegewezen, maar had daarbij niet de door Partij A voorgestelde vraagstelling overgenomen. Hoewel volgens artikel 204 lid 2 Rv geen hogere voorziening openstaat voor zover het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht is toegewezen, achtte het Hof Partij A desalniettemin ontvankelijk in zijn beroep. De afwijking van de vraagstelling zou naar het oordeel van het Hof namelijk kwalificeren als een gedeeltelijke afwijzing. In mijn blog van een aantal maanden geleden heb ik vraagtekens geplaatst bij de juistheid van dat oordeel.
Onlangs zag het Hof Amsterdam zich geconfronteerd met een vergelijkbare kwestie. De Rechtbank had het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht en de benoeming van een deskundige toegewezen, maar was daarbij afgeweken van de door de verzoekende partij (Partij X) voorgestelde vraagstelling en was tevens overgegaan tot benoeming van een andere persoon als deskundige dan door Partij X was verzocht.
Partij X gaat - ook hier - in hoger beroep. Anders dan het Hof Arnhem-Leeuwarden een tijdje geleden bij Partij A had gedaan, verklaart het Hof Amsterdam Partij X niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Het Hof licht toe, allereerst ten aanzien van de persoon van de deskundige: “Het enkele feit dat de rechtbank niet is overgegaan tot benoeming van de door [Partij X] voorgestelde deskundige brengt niet met zich dat de rechtbank het verzoek (al dan niet ten dele) heeft afgewezen als bedoeld in artikel 204 lid 2 Rv”.
Met betrekking tot de afwijking van de voorgestelde vraagstelling overweegt het Hof: “De formulering van de aan de deskundige voor te leggen vragen is krachtens artikel 194 lid 1 Rv in verbinding met artikel 205 lid 1 Rv aan de rechter overgelaten (…). Het feit dat de rechtbank de deskundige niet de verzochte (…)vraagstelling heeft voorgelegd, brengt – anders dan [Partij X] aanneemt – niet met zich dat de rechtbank het verzoek van [Partij X] (al dan niet ten dele) heeft afgewezen als bedoeld in artikel 204 lid 2 Rv. Ook de [door de Rechtbank gehanteerde] vraagstelling bestrijkt naar inhoud en strekking de punten waarop het verzoek van [Partij X] tot een voorlopig deskundigenbericht betrekking heeft, zodat de rechtbank daarvoor binnen de haar toekomende beoordelingsvrijheid heeft mogen kiezen. Die keuze houdt dus niet een gedeeltelijke afwijzing van het verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht in”.
De benadering van het Hof Amsterdam komt mij juist voor; juister dan die van het Hof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof Amsterdam heeft – naar ik meen terecht – in ogenschouw genomen dat de suggesties voor de persoon van de deskundige en de vraagstelling in feite niet meer zijn dan voorstellen aan de rechter, en niet – zoals het Hof Arnhem-Leeuwarden had aangenomen – kwalificeren als onderdelen van het verzoek tot een voorlopig deskundig bericht als zodanig.
In ieder geval blijkt dat de verschillende hoven niet op één lijn zitten. Wellicht zal de Hoge Raad nog eens verdere duidelijkheid verschaffen.
Heeft u een civiele appel- of cassatiezaak waar u ondersteuning bij nodig heeft, of heeft u procesrechtelijke vragen, neem dan gerust contact op met een van de leden van het team Cassatie en (Appel)procesrecht van Dirkzwager Legal & Tax: Tom van Malssen (cassatieadvocaat), Margo Hengeveld of Robert Andes.