In deze zaak is in geschil of bij de verkoop van 77 verhuurde appartementen door een projectontwikkelaar aan een belegger € 2,2 miljoen aan btw is verschuldigd over de koopprijs van € 12,7 miljoen.
Het procesverloop
De rechtbank Gelderland gaf de Belastingdienst gelijk. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was het met de projectontwikkelaar eens dat over de verkoopprijs geen btw was verschuldigd, omdat sprake was van een (fiscaal geruisloze) overdracht van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 37d Wet OB 1968. De Advocaat-Generaal adviseerde de Hoge Raad om het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën ongegrond te verklaren.
Met de eerste vraag wil de Hoge Raad weten of sprake kan zijn van de overdracht van een algemeenheid van goederen als de levering van het vastgoed zelf valt onder de btw-vrijstelling. Met de tweede vraag wil de Hoge Raad weten of rekening moet worden gehouden met de intentie waarmee de verkoper het vastgoed heeft ontwikkeld en na de oplevering is gaan verhuren. De Hoge Raad zal met een einduitspraak komen nadat het Hof van Justitie de gestelde vragen heeft beantwoord. Maar we sluiten ook niet uit dat de Hoge Raad de zaak in de uiteindelijke einduitspraak zal moeten terugverwijzen naar een ander gerechtshof.
De Hoge Raad heeft in 2008, 2020 en 2021 al haar zienswijze gegeven over de reikwijdte van het begrip ‘algemeenheid van goederen’ in artikel 37d Wet OB 1968. De gestelde vragen zijn in zoverre verrassend dat de Hoge Raad:
- met het stellen van de eerste vraag lijkt terug te komen op haar zienswijze in vorengenoemde arresten. In de zaak die heeft geleid tot het arrest in 2008 was zonder de toepassing van artikel 37d Wet OB 1968 immers sprake van een btw-vrijgestelde levering;
- stelt dat Nederland artikel 136 van de (Europese) Btw-richtlijn niet juist c.q. onvolledig heeft overgenomen in de Wet OB 1968. Volgens de Hoge Raad is de btw-vrijstelling op grond van de Btw-richtlijn van toepassing als de btw (op kosten en investeringen) bij de verkoper in het geheel niet aftrekbaar was vanwege de btw-vrijgestelde verhuur.
Conclusie en gevolgen voor de vastgoedmarkt
Uit de gestelde vragen kunnen wij geen andere conclusie trekken dan dat de Hoge Raad de eerste vraag al had moeten stellen in de zaak die heeft geleid tot het arrest in 2008. En het lijkt erop dat de Hoge Raad bij de beoordeling van de zaken die hebben geleid tot de arresten in 2020 en 2021 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de onjuiste c.q. onvolledige implementatie van artikel 136 van de Btw-richtlijn.
Al met al komen wij tot de conclusie dat deze tussenuitspraak een enorme impact zal hebben op de vastgoedmarkt en dat de Wet OB 1968 zal moeten worden aangepast. Het is onze verwachting dat, ongeacht de antwoorden van het Hof van Justitie, de eindconclusie in de aan de Hoge Raad voorgelegde zaak is dat de verkoopprijs van € 12,7 miljoen niet kan worden belast met btw.
Wilt u de fiscale impact van deze uitspraak voor uw vastgoedtransactie direct inzichtelijk krijgen? Meld u dan aan voor ons webinar van aanstaande maandag 24 november om 12:00 uur.