1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. De zorgplicht van een assurantietussenpersoon

De zorgplicht van een assurantietussenpersoon

Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht (HR 10 januari, NJ 2003/375). Deze zorgplicht houdt mede in dat de assurantietussenpersoon dient te waken over de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. In een recent arrest van het Gerechtshof Den Haag is nadere uitleg gegeven over de reikwijdte van de zorgplicht van een assur...
Leestijd 
Auteur artikel Imke Vadokas-Hofmans
Gepubliceerd 16 november 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht (HR 10 januari, NJ 2003/375). Deze zorgplicht houdt mede in dat de assurantietussenpersoon dient te waken over de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. In een recent arrest van het Gerechtshof Den Haag is nadere uitleg gegeven over de reikwijdte van de zorgplicht van een assurantietussenpersoon in het kader van uitleg van polisclausules.

Achtergrond

Appellante had haar Toyota Yaris verkocht en in plaats daarvan een Mercedes-Benz gekocht. De auto was standaard (af-fabriek) uitgerust met een autoalarm, beveiligingsklasse 3. De auto beschikte over de benodigde hardware voor een beveiligingsklasse 4, waarvoor aanmelding bij een meldkamer nodig was. Direct na aanschaf van haar nieuwe auto heeft appellante haar autowijziging aan haar assurantietussenpersoon kenbaar gemaakt.

De verzekeringsmaatschappij heeft de eerstvolgende werkdag een nieuw polisblad aan de assurantietussenpersoon afgegeven, dat op diezelfde dag aan appellante werd doorgestuurd. Op blad 3 van het polisblad, met als opschrift “Clausuleblad ASR Voordeelpakket” staat vermeld dat slechts dekking wordt verleend “voor schade aan of verlies van het verzekerde motorrijtuig ontstaan door (poging tot) diefstal (…) als de verzekerde zaak is voorzien van een (af-fabriek) anti-diefstalsysteem dat gelijk staat aan een SC</TNO goedgekeurd anti-diefstalsysteem klasse 4.” Voorts staat in de clausule dat dekking wordt ontzegd wanneer bij schade aan of verlies van het motorrijtuig ontstaan door (poging tot) diefstal blijkt dat de verzekerde zich niet aan deze verplichting heeft gehouden.

Op een later tijdstip is nogmaals door verzekeraar een nieuw polisblad afgegeven, waarbij de inhoud van het polisblad, inclusief het vereiste van een klasse 4 alarm gelijk is aan het eerdere uitgegeven polisblad.

Enkele maanden daarna heeft appellante aangifte gedaan van diefstal van haar auto en heeft zij dekking verzocht onder de polis. De verzekeraar heeft wegens het ontbreken van een alarm klasse 4 dekking onder de polis ontzegd. Daarop houdt appellante haar assurantietussenpersoon aansprakelijk wegens schending van de zorgplicht.

Appellante stelt dat de assurantietussenpersoon haar erop had moeten wijzen dat de verzekeraar een alarmklasse 4 als vereiste stelde en dat, indien de Mercedes-Benz hiermee niet was uitgerust, de verzekering bij diefstal geen dekking (meer) bood. De assurantietussenpersoon had voorts nadien moeten verifiëren of appellante het alarmsysteem had aangepast.

De assurantietussenpersoon voert het verweer dat hij direct na toezending van het eerste polisblad telefonisch contact heeft opgenomen met (de partner van) appellante en dat het voorschrift over de vereiste alarmklasse 4 is voorgehouden. Nog diezelfde dag is bij brief aan appellante bevestigd dat de auto in verzekering was genomen met daarbij onder meer de vermelding: “Bijzonderheden: klasse 4 alarm verplicht”.

In eerste aanleg heeft de rechtbank beslist dat van een verplichting van de assurantietussenpersoon om bij appellante enige tijd na het aangaan van de verzekeringsovereenkomst te informeren of zij aan het vereiste van een alarmklasse 4 had voldaan onder de gegeven omstandigheden geen sprake is en wijst aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon af. Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.

Het hof: een assurantietussenpersoon is niet louter een doorgeefluik

Het hof beantwoordt allereerst de vraag of de assurantietussenpersoon zijn zorgplicht jegens appellante heeft geschonden. Het hof stelt de standaardnorm van de Hoge Raad voorop: uitgangspunt is dat een assurantietussenpersoon de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht (r.o. 3.2). Vervolgens overweegt het hof (r.o. 3.2):

In een geval als het onderhavige – waarin de verzekerde geconfronteerd wordt met een nieuwe clausule, immers een clausule die niet van toepassing was op de eerder afgesloten verzekering met betrekking tot de Toyota – brengt deze taak naar het oordeel van het hof met zich, dat de assurantietussenpersoon de verzekerde duidelijk uitlegt wat de clausule inhoudt en wat de gevolgen zijn wanner daaraan niet wordt voldaan. Dat geldt te meer, indien – zoals in dit geval – bij niet voldoen aan deze verplichting dekking kan worden onthouden. De zorgplicht van een tussenpersoon gaat naar het oordeel van het hof echter niet zo ver, dat deze enige tijd nadien dient te controleren of de verzekerde zijn advies heeft opgevolgd.

De assurantietussenpersoon had naar het oordeel van het hof aan een dergelijke duidelijke uitleg over de inhoud van de clausule en de gevolgen daarvan niet voldaan. In de brief had namelijk uiteengezet dienen te worden i) wat een klasse 4 alarm inhoudt en ii) dat als bij schade aan of verlies van het motorvoertuig door (poging tot) diefstal blijkt dat het klasse 4 anti-diefstalsysteem niet was ingeschakeld, schadevergoeding kan worden onthouden.

Volgens het hof wordt het voorgaande niet anders door het feit dat in het toegezonden polisblad duidelijk staat wat de clausule inhoudt en appellante hiervan kennis kon nemen. Wel leidt dit tot 50 % eigen schuld van appellante, daar zij de verplichting heeft het gehele polisblad te controleren. Hiertoe was volgens het hof te meer aanleiding omdat de Mercedes een andere klasse auto betreft dan de Toyota.

Conclusie

Volgens het hof mag van een assurantietussenpersoon mag in het kader van zijn zorgplicht onder de gegeven omstandigheden verlangd worden dat hij zijn opdrachtgever expliciet wijst op een belangrijke polisvoorwaarde en de gevolgen van niet naleving daarvan. Dit geldt ook indien het polisblad zowel de polisvoorwaarde, alsook de gevolgen daarvan reeds duidelijk uitlegt. Zoals door het hof geformuleerd, is een tussenpersoon door de zorgplicht meer dan louter een “doorgeefluik”. Wel kan sprake zijn van eigen schuld zijdens opdrachtgever, daar de zorgplicht van de assurantietussenpersoon de opdrachtgever niet ontslaat van de eigen verplichting het gehele polisblad te controleren.