Aanleiding voor het arrest van het Europese Hof was een verkeersongeval in het Belgische Brugge. Een bestuurder van een elektrische fiets werd geschept door een auto, viel van zijn fiets en overleed enkele maanden later aan zijn verwondingen in het ziekenhuis. Het juridische geschil tussen de betrokken verzekeraars zag bij het Europese Hof vervolgens op de vraag wie de schade van de overleden fietser diende te dragen.
Volgens het Europese Hof komt een elektrische fiets met trapondersteuning pas op gang nadat er spierkracht is gebruikt (door te trappen, lopen of duwen met de fiets). Daarmee onderscheidt de elektrische fiets zich van een motorrijtuig die enkel met mechanische kracht wordt aangedreven en die (daardoor) doorgaans grotere en ernstigere schades veroorzaakt. Daarom heeft het Europese Hof nu geoordeeld dat elektrische fietsers niet verplicht zijn om een motorrijtuigenverzekering af te sluiten.
Voor het huidige Nederlandse verkeersaansprakelijkheidsregime verandert er door deze uitspraak overigens weinig. In Nederland golden voor elektrische fietsen die maximaal 25 kilometer per uur rijden al dezelfde verkeersregels als voor gewone fietsen en genoten elektrische fietsen al extra bescherming door hun status als zogeheten zwakkere verkeersdeelnemer in de zin van artikel 185 WVW. Bovendien was er voor fietsen met trapondersteuning al geen verzekeringsplicht als bedoeld in de WAM.