1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Ernstige inschattingsfout is geen roekeloosheid

Ernstige inschattingsfout is geen roekeloosheid

Een medevennoot van een bloemenkwekerij komt op 4 januari 2014 tijdens zijn werkzaamheden met zijn hand in een houtversnipperaar en raakt als gevolg daarvan arbeidsongeschikt. De AOV-verzekeraar weigert dekking op grond van artikel 7:952 BW, omdat sprake zou zijn van roekeloos handelen doordat benadeelde de veiligheidsvoorschriften in de handleidingen behorende bij de houtversnipperaar niet in acht heeft genomen en zijn hand te dicht bij (de messen van) de versnipperaar heeft gebracht.In de v...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 04 februari 2016
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Een medevennoot van een bloemenkwekerij komt op 4 januari 2014 tijdens zijn werkzaamheden met zijn hand in een houtversnipperaar en raakt als gevolg daarvan arbeidsongeschikt. De AOV-verzekeraar weigert dekking op grond van artikel 7:952 BW, omdat sprake zou zijn van roekeloos handelen doordat benadeelde de veiligheidsvoorschriften in de handleidingen behorende bij de houtversnipperaar niet in acht heeft genomen en zijn hand te dicht bij (de messen van) de versnipperaar heeft gebracht.

In de veiligheidsvoorschriften wordt expliciet vermeld dat men gezicht, handen en voeten zo ver mogelijk verwijderd dient te houden van het laad- en versnipperingsmechanisme terwijl de machine in werking is. Dat de benadeelde zijn hand te dicht bij het mechanisme van de versnipperaar heeft gebracht terwijl de machine in werking was staat vast. De vraag waar het in deze procedure om draait is of dit als roekeloos moet worden gekwalificeerd.

In artikel 7:952 BW is bepaald dat de verzekeraar geen schade vergoedt aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt. De verzekeraar kan dus alleen met succes een beroep doen op eigen schuld van de verzekerde als sprake is van ernstige onzorgvuldigheid in de vorm van opzet of roekeloosheid. Het is in beginsel aan de verzekeraar om te bewijzen dat de schade door opzet of roekeloosheid is ontstaan (HR 12 januari 2001, NJ 2001, 419). Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 7:952 BW volgt dat het bij roekeloosheid moet gaan om ‘een in laakbaarheid aan opzet grenzende vorm van schuld’. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van roekeloosheid zijn alle omstandigheden van het geval en met name de toedracht van het ongeval van belang.
In deze casus heeft de benadeelde zelf verklaard dat sprake was van een inschattingsfout voor wat betreft de afstand tot het mechanisme van de versnipperaar, waarbij wellicht de nieuwe bril die hij kort voordat het ongeval plaatsvond kreeg en waar hij (kennelijk) nog aan moest wennen, een rol heeft gespeeld.

De rechtbank Oost-Brabant oordeelt in haar vonnis van 28 januari 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:230) dat onder voornoemde omstandigheden weliswaar sprake is van zeer onverstandig handelen, maar dat zijn gedraging niet als een ‘in laakbaarheid aan opzet grenzende vorm van schuld’, heeft te gelden. Er is simpelweg sprake van een ernstige inschattingsfout. Dat benadeelde zich ervan bewust moet zijn geweest dat het inherent gevaarlijk is om zijn hand dicht bij de draaiende messen van de machine te brengen, doet daar niet aan af. De rechtbank oordeelt dat benadeelde niet roekeloos heeft gehandeld in de zin van de polisvoorwaarden.

Deze uitspraak bevestigt dat het voor de verzekeraar niet eenvoudig is om roekeloosheid aan te tonen. Een verzekerde kan zich bij alledaagse risico’s gemakkelijk aan een nalatigheid of onvoorzichtigheid schuldig maken zonder dat dit gevolgen heeft voor de dekking.