1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Gedoogplicht BP: volledige schadeloosstelling BP omvat ook planschadevergoeding

Gedoogplicht BP: volledige schadeloosstelling BP omvat ook planschadevergoeding

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Den Haag dat uitging van schadevergoeding exclusief waardevermindering door planschade!
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 24 juni 2019
Laatst gewijzigd 25 juni 2019

In zijn uitspraak van 21 juni 2019 maakt de Hoge Raad een einde aan de onzekerheid die ontstond nadat het Hof Den Haag in zijn arrest van 23 januari 2018 oordeelde dat de op grond van de BP te vergoeden volledige schadeloosstelling niet ook inhoudt een vergoeding voor waardevermindering als gevolg van het Rijksinpassingsplan.

Schadevergoeding BP: inclusief of exclusief planschade?

De Minister had aan een perceeleigenaar een gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet privaatrecht (BP) opgelegd om een door TenneT aan te leggen 380 Kv-hoogspanningslijn te gedogen. De eigenaar verzocht schadevergoeding op grond van artikel 14 BP. De door de kantonrechter benoemde deskundige vond dat waardevermindering als gevolg van het onherroepelijke rijksinpassingsplan niet uit hoofde van de BP kon worden vergoed, en dat alleen schade als gevolg van de aanleg en instandhouding van het werk voor vergoeding in aanmerking kwam.

Het geschil draaide dus om de vraag of het recht op schadeloosstelling op grond van de BP ook omvat recht op vergoeding van de waardevermindering van het perceel als gevolg van het rijksinpassingsplan, anders gezegd: planschade.

Het hof was het eens met de deskundige en vond dat voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de schade als gevolg van het rijksinpassingsplan (exclusief) de weg openstond van art. 6.1 Wro. De schade waarvoor een schadeloosstelling op grond van art. 3 BP kan worden gevraagd, was ook volgens het hof uitdrukkelijk beperkt tot schade die een gevolg is van de aanleg en instandhouding van een werk in de zin van de BP. Voor een uitbreiding van de schade tot waardevermindering van de grond als gevolg van het rijksinpassingsplan vond het hof geen steun in het recht.

De Hoge Raad oordeelt kort en krachtig dat de volledige schadeloosstelling op grond van de BP ook de geleden planschade omvat:

De BP voorziet in een recht op volledige vergoeding van de schade veroorzaakt door de aanleg en instandhouding van een werk dat ingevolge art. 1 BP door de rechthebbende moet worden gedoogd. Daaronder valt ook de schade bestaande in waardevermindering van de percelen waarop het werk betrekking heeft. Er is volgens de Hoge Raad geen grond om hierbij de schade veroorzaakt door de maatregel die het werk planologisch mogelijk heeft gemaakt, buiten beschouwing te laten. De BP biedt voor een dergelijke benadering geen aanknopingspunt. In dit geval houdt de planologische maatregel (het rijksinpassingsplan) rechtstreeks verband met de daarop gebaseerde gedoogbeschikking en de aanleg en instandhouding van het werk in de zin van de BP. Het rijksinpassingsplan biedt immers slechts de juridisch-planologische basis voor de uit te voeren werken.

Uit de regeling voor vergoeding van planschade in de Wro volgt niet dat deze schade uitsluitend langs de weg van de art. 6.1 e.v. Wro kan worden vergoed. Voor gevallen als het onderhavige zou dat op gespannen voet staan met het in de BP verankerde beginsel van volledige schadevergoeding, nu de art. 6.1 e.v. Wro geen volledige schadevergoeding garanderen.

De in art. 1 en 3 BP bedoelde schade die moet worden vergoed, omvat dan ook mede de waardevermindering van het perceel die reeds door het rijksinpassingsplan in het leven is geroepen.

Commentaar:

De Hoge Raad biedt met een korte klap helderheid waar de Advocaat-Generaal in zijn conclusie van 26 april 2019 met veel aarzelingen en omwegen tot het zelfde oordeel komt. Daarbij wijst de Hoge Raad erop dat het RIP rechtstreeks verband houdt met de daarop gebaseerde gedoogbeschikking en de aanleg en instandhouding van het werk in de zin van de BP. Het RIP biedt “slechts de juridisch-planologische basis” voor de uit te voeren werken, een criterium dat we kennen sinds de 9 juli-arresten[1] over het eliminatiebeginsel bij onteigening.

Het oordeel van de Hoge Raad lijkt mij juist en ook praktisch. Lastige discussies over de vraag welke waardevermindering gevolg is van het bestemmingsplan resp. van de aanleg en instandhouding van het werk worden zo voorkomen althans beperkt.

Wilt u meer weten over gedoogplichten op grond van de Belemmeringenwet privaatrecht of de Waterwet? Neemt u contact op met Hanna Zeilmaker, zeilmaker@dirkzwager.nl, of Joske Hagelaars, hagelaars@dirkzwager.nl, advocaten bij Dirkzwager !

HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1634 (Maasstede/Zuid Holland), HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1639 (X/Zuid Holland), HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1647 (Blindenbelangen/Zuid Holland) en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0763 ( X/Zuid Holland) en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:BN0761 (Verburg/Zuid-Holland), zie ook ons artikel: De eliminatie van de eliminatie in BR april 2016.