1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Heeft de directeur-grootaandeelhouder recht op een WW-uitkering?

Heeft de directeur-grootaandeelhouder recht op een WW-uitkering?

De werknemer die werkloos is heeft recht op een WW-uitkering, zo luidt het belangrijkste artikel in de Werkloosheidswet (hierna: WW). Wie als werknemer heeft te gelden, wordt in artikel 3 van de WW nader uitgewerkt. Werknemer is degene die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.Het hebben van een ‘dienstbetrekking’ is daarmee de toegangspoort tot de WW. Strikt genomen staat een directeur-grootaandeelhouder op grond van zijn arbeidsovereenkomst met de vennootschap w...
Leestijd 
Auteur artikel Anique Sauvé
Gepubliceerd 10 april 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De werknemer die werkloos is heeft recht op een WW-uitkering, zo luidt het belangrijkste artikel in de Werkloosheidswet (hierna: WW). Wie als werknemer heeft te gelden, wordt in artikel 3 van de WW nader uitgewerkt. Werknemer is degene die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.Het hebben van een ‘dienstbetrekking’ is daarmee de toegangspoort tot de WW. Strikt genomen staat een directeur-grootaandeelhouder op grond van zijn arbeidsovereenkomst met de vennootschap waarvan hij bestuurder is, in dienstbetrekking tot die vennootschap. Omdat de wetgever het onwenselijk achtte dat een directeur-grootaandeelhouder, die feitelijk de macht heeft over de vennootschap waarmee hij een dienstbetrekking heeft, aanspraken aan de werknemersverzekeringen zou ontlenen, is in artikel 6 van de WW een uitzondering voor de directeur- grootaandeelhouder gemaakt. In dit artikel is geregeld dat de arbeidsverhouding met een directeur-grootaandeelhouder, niet als dienstbetrekking in de zin van de WW kwalificeert.

Wie is directeur-grootaandeelhouder?

Wie als directeur-grootaandeelhouder heeft te gelden, is uitgewerkt in de ministeriële regeling: ‘Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder’ van 19 december 1997.

In deze regeling worden vier situaties omschreven waarin de bestuurder van een vennootschap als directeur-grootaandeelhouder kwalificeert.

Een directeur-grootaandeelhouder is:

a)                  de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die ten   minste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van de vennootschap vertegenwoordigen;

b)                  de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van een zodanig aantal aandelen dat, indien in de statuten is bepaald dat het besluit tot schorsing of tot ontslag van deze bestuurder slechts mag worden genomen met een versterkte meerderheid in de algemene vergadering van de vennootschap, de overige aandeelhouders niet over deze versterkte meerderheid beschikken;

c)                   bestuurders die in de algemene vergadering van de vennootschap allen een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen kunnen uitbrengen; of

d)                  de bestuurder van een vennootschap waarvan ten minste tweederde deel van de aandelen worden gehouden door zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad.

Uitleg ‘Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder’ door de Hoge Raad

Recent heeft de Hoge Raad zich voor het eerst over de uitleg van deze regeling uitgesproken. In geschil was de vraag of de regeling grammaticaal geïnterpreteerd moest worden dan wel teleologisch (naar haar strekking). Het UWV betoogde het laatste, terwijl de statutair bestuurder het eerste betoogde. Deze bestuurder had een aandelenbezit van 48% en zijn dochter hield 26% van de aandelen.

Volgens het UWV kwalificeerde de bestuurder als directeur-grootaandeelhouder in de zin van sub d van genoemde regeling en had hij daarom geen aanspraak op een WW-uitkering. Voor de toepassing van sub d moest naar het oordeel van het UWV niet alleen acht geslagen worden op het aandelenbezit van de daar benoemde bloed- of aanverwanten, maar tevens op het aandelenbezit van de bestuurder zelf. Dat zou volgens het UWV uit de ratio van genoemde regeling blijken. Bij de invoering van de regeling zou het namelijk de bedoeling zijn geweest om het regime dat vóór de invoering van de regeling gold - te weten de richtlijnen van de federatie van bedrijfsverenigingen - voort te zetten. Onder dit regime telden de aandelen van de bestuurder mee bij het bepaalde onder sub d.

De Hoge Raad gaat hier niet in mee. Naar het oordeel van de Hoge Raad vloeit uit de bewoordingen en de systematiek van de regeling duidelijk voort dat het aandelenbezit van de bestuurder bij het bepaalde onder sub d van de regeling, niet meetelt. Weliswaar blijkt uit de toelichting bij de regeling dat beoogd is zoveel mogelijk aan te sluiten bij de destijds bestaande richtlijnen van de federatie van bedrijfsverenigingen, maar dat vormt volgens de Hoge Raad onvoldoende grond om de regeling in overeenstemming met die richtlijnen uit te leggen. Een zodanige uitleg zou naar het oordeel van de Hoge Raad te zeer afwijken van de bewoordingen en de systematiek van de regeling. Ook de rechtszekerheid zou daarmee in het gedrang komen.

Kortom: naar het oordeel van de Hoge Raad moet de ‘Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder’ grammaticaal uitgelegd worden en had de bestuurder in deze zaak aanspraak op een WW-uitkering.