1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Is een nieuwe vennoot aansprakelijk voor oude schulden?

Is een nieuwe vennoot aansprakelijk voor oude schulden?

De vennootschap onder firma (VOF) is een in de praktijk veel voorkomende rechtsvorm waarbij twee of meer (rechts)personen op basis van een overeenkomst een bedrijf uitoefenen onder een gemeenschappelijk naam. De VOF is geen rechtspersoon, maar heeft wel een afgescheiden vermogen. Een schuldeiser van de VOF kan zich zowel op dit afgescheiden vermogen alsook op het privévermogen van de vennoten verhalen. Op grond van de wet is iedere vennoot namelijk hoofdelijk verbonden voor verbintenissen van...
Leestijd 
Auteur artikel Jeroen Naus
Gepubliceerd 12 juni 2014
Laatst gewijzigd 31 mei 2022
De vennootschap onder firma (VOF) is een in de praktijk veel voorkomende rechtsvorm waarbij twee of meer (rechts)personen op basis van een overeenkomst een bedrijf uitoefenen onder een gemeenschappelijk naam. De VOF is geen rechtspersoon, maar heeft wel een afgescheiden vermogen. Een schuldeiser van de VOF kan zich zowel op dit afgescheiden vermogen alsook op het privévermogen van de vennoten verhalen. Op grond van de wet is iedere vennoot namelijk hoofdelijk verbonden voor verbintenissen van de VOF.

Door toe- en uittreding van vennoten kan de samenstelling van een bestaande VOF tussentijds wijzigen. De wet kent geen specifieke regeling waarin wordt bepaald of een vennoot die toetreedt tot een VOF ook aansprakelijk is voor schulden uit verbintenissen die zijn ontstaan vóór zijn toetreden. De juridische literatuur op dit punt is verdeeld en ook in de rechtspraak wordt wisselend geoordeeld over deze vraag [1]. Een uitspraak van de Hoge Raad, ons hoogste rechtscollege, ontbreekt vooralsnog.

Het heeft er lange tijd naar uitgezien dat de wetgever een einde zou maken aan de aldus ontstane onzekerheid. Het zogenaamde Wetsvoorstel Personenvennootschappen bepaalde dat een toetredende vennoot slechts aansprakelijk zou zijn voor schulden van de VOF die na zijn toetreding of opvolging waren ontstaan. Door meerdere rechtbanken is op de invoering van dit wetsvoorstel geanticipeerd, door vonnissen te wijzen waarin toetredende vennoten niet aansprakelijk werden gehouden voor reeds bestaande schulden van een VOF [2]. In december 2011 is het wetsvoorstel echter ingetrokken door de minister van Veiligheid en Justitie en sindsdien moet worden aangenomen dat de voorgenomen regeling er definitief niet gaat komen. De eerdere onduidelijkheid is daarmee ten volle herleefd.

Hierna wordt een recent vonnis van de rechtbank Overijssel besproken, waarin is beslist dat de toetredende vennoot niet aansprakelijk is voor reeds bestaande schulden van de VOF.

De feiten
Eiseres stelt zich op het standpunt dat VOF Adviesgroep De Regge, een assurantietussenpersoon,  tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten van opdracht die in de jaren 2007 en 2010 met Eiseres zijn gesloten. De toenmalige vennoten van de VOF zijn failliet en de VOF is in 2012 ontbonden. Eiseres zoekt daarom verhaal op Gedaagde, die in 2011 als vennoot tot de VOF is toegetreden, derhalve nadat de opdrachten van Eiseres door de VOF waren aanvaard. Gedaagde verweert zich onder andere met de stelling dat hij – als later toegetreden vennoot – niet aansprakelijk is voor schulden van de VOF die zijn ontstaan voor zijn toetreding.

Oordeel Rechtbank
De rechtbank begint met de vaststelling dat de wet geen antwoord geeft op de voorliggende vraag. Het mag dan zo zijn dat elke vennoot krachtens de wet hoofdelijk aansprakelijk is, maar daarmee is niet gezegd dat nieuwe vennoten aansprakelijk zijn voor reeds bestaande schulden van een VOF, aldus de rechtbank. Zij vervolgt met de constatering dat de voorliggende vraag in de rechtspraak en literatuur verschillend wordt behandeld en voegt daaraan toe dat deze na de intrekking van het wetsvoorstel weer geheel open ligt

Vervolgens verwijst de rechtbank naar de criteria als genoemd in een arrest van de Hoge Raad uit 2013, waarin het ging om een maatschap. De Hoge Raad overwoog het volgende:

‘Degene die maat is op het tijdstip dat de in art. 7:407 lid 2 BW bedoelde opdracht is aanvaard, is in beginsel op grond van die bepaling voor het geheel aansprakelijk ter zake van een tekortkoming in de nakoming daarvan. Degene die maat is op het tijdstip dat de betrokken schuld van de maatschap ontstaat, is daarvoor voor een gelijk deel aansprakelijk op grond van art. 7A:1679-1681 BW. Anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, vallen geen nadere eisen te stellen voor persoonlijke aansprakelijkheid van de maten. In het geval van [verweerder 5] is derhalve voor persoonlijke aansprakelijkheid reeds voldoende dat hij in 2000 als maat is toegetreden tot de maatschap, na welk tijdstip een deel van de door [eiseres] gestelde schulden is ontstaan, en in het geval van [verweerder 4] dat hij maat was toen de opdrachten door de maatschap werden aanvaard of toen de door [eiseres] gestelde schulden zijn ontstaan.’

De rechtbank leidt uit deze overwegingen van de Hoge Raad af

‘dat de Hoge Raad voor persoonlijke aansprakelijkheid van een vennoot voldoende vindt: 1) dat na toetreding van de vennoot een deel van de (gestelde) schuld is ontstaan, of 2) dat na toetreding van de vennoot de opdracht is aanvaard. Of de vennoot persoonlijk iets met de opdracht te maken heeft gehad, is niet van belang.’

Volgens de rechtbank verschilt de VOF op dit punt niet wezenlijk van de maatschap, waardoor deze rechtsvormen over één kam kunnen worden geschoren. Nu het in dit geval niet zo is dat na toetreding van de betreffende vennoot een deel van de gestelde schuld is ontstaan of de opdracht is aanvaard, is deze vennoot volgens de rechtbank niet aansprakelijk en worden de vorderingen van Eiseres (dus) afgewezen.

Tot slot
Wat nu te vinden van deze uitspraak? Het oordeel van de rechtbank is bevredigend, wanneer men gevoelig is voor het argument dat het niet fair is om een toetredende vennoot aansprakelijk te achten voor verplichtingen van de VOF, aan het ontstaan waarvan hij part noch deel heeft gehad en waarvan hij mogelijk geen enkel voordeel heeft genoten. Anderzijds moet vastgesteld worden dat de wet niet voorziet in een dergelijke nuancering, nu deze bepaalt dat elke vennoot hoofdelijk verbonden is voor de verbintenissen van de vennootschap, zonder daarop een uitzondering te maken voor latere toetreders.

Die hoofdelijkheid beoogt de schuldeisers van de vennootschap zekerheid van voldoening van hun vorderingen te geven. Tegen die achtergrond is ook verdedigbaar dat het beter past om de toetreder te belasten met een bestaande schuld, dan de crediteur te belasten met het risico van wanprestatie.

Echter, mogelijk brengt de aansprakelijkheid van de toetreder de crediteur in een betere positie, nu deze extra vordering jegens de toegetreden vennoot ontstaat naast de vorderingen op het afgescheiden vermogen van de vennootschap én de vermogens van degenen die ten tijde van het ontstaan van de schuld vennoot waren. Maar daar staat weer tegenover, dat de crediteur moet dulden dat de samenstelling van de vennootschap wijzigingen ondergaat door toe- en uittreding die mogelijk nadelig zijn voor zijn verhaalsmogelijkheden, bijvoorbeeld omdat de nieuwe vennoten de vennootschap slecht besturen en de verhaalbaarheid van de vorderingen in gevaar brengen.

Vooralsnog blijft het de vraag of een vennoot aansprakelijk is voor een schuld van de VOF die ontstond vóór zijn toetreding. Het antwoord zal uiteindelijk moeten komen van de Hoge Raad of de wetgever. Tot die tijd kan een latere toetreder overwegen om van de zittende vennoten een vrijwaring te verlangen voor de bestaande schulden. In zijn verweer jegens de schuldeiser voegt dat niets toe, maar het geeft de toetreder wellicht de mogelijkheid om hetgeen hij aan een schuldeiser betaalt terug te halen bij zijn medevennoten . Het is dan wel te hopen dat zij verhaal bieden; in de hiervoor besproken zaak richtte de schuldeiser zijn pijlen op de latere toetreder, omdat de andere vennoten failliet waren.

Jeroen Naus
advocaat ondernemingsrecht

 

[1]
Rechtbank Leeuwarden, 19 december 2007
Rechtbank Assen, 23 februari 2005, JOR 2005/85

[2]
Gerechtshof Arnhem, 14 september 1999, JOR 2000/48
Rechtbank Rotterdam, 14 april 2004, JOR 2004/159