1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Is voorwaardelijke eigendom vatbaar voor verpanding?

Is voorwaardelijke eigendom vatbaar voor verpanding?

Een bezitloos pandrecht op een roerende zaak wordt gevestigd als is voldaan aan de volgende vereisten:1. een geldige titel (bijvoorbeeld ter dekking van een geldlening);2. een vestigingshandeling (bijvoorbeeld de registratie van de pandakte bij de belastingdienst);3. beschikkingsbevoegdheid van de pandgever.Als aan één van deze vereisten niet is voldaan, dan is er geen pandrecht tot stand gekomen. De vermeende pandhouder staat in dat geval met lege handen.Wanneer iemand in staat van faillisse...
Leestijd 
Auteur artikel Rogier Faase
Gepubliceerd 06 juni 2016
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Een bezitloos pandrecht op een roerende zaak wordt gevestigd als is voldaan aan de volgende vereisten:
1. een geldige titel (bijvoorbeeld ter dekking van een geldlening);
2. een vestigingshandeling (bijvoorbeeld de registratie van de pandakte bij de belastingdienst);
3. beschikkingsbevoegdheid van de pandgever.
Als aan één van deze vereisten niet is voldaan, dan is er geen pandrecht tot stand gekomen. De vermeende pandhouder staat in dat geval met lege handen.

Wanneer iemand in staat van faillissement is verklaard, dan verliest hij de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen; hij is beschikkingsonbevoegd geworden en als gevolg daarvan kan hij na zijn faillissement geen pandrechten op de tot zijn vermogen behorende zaken laten vestigen.

Stelt u zich met deze spelregels in gedachten de volgende situatie voor.

Een leverancier levert een auto ter waarde van € 10.000,= aan een schuldenaar. De auto wordt onder eigendomsvoorbehoud geleverd, wat inhoudt dat de eigendom van de auto pas overgaat wanneer de schuldenaar de gehele koopsom heeft voldaan. De leverancier heeft als zekerheid een bankgarantie voor een bedrag van € 10.000,= verkregen. Dit betekent dat de bank op eerste afroep een bedrag van € 10.000,= aan de leverancier dient te betalen als de schuldenaar zijn verplichting jegens de leverancier niet nakomt. Verder heeft de schuldenaar ter dekking van zijn bancaire schuld van € 20.000,= pandrechten aan de bank verstrekt op al zijn huidige en toekomstige roerende zaken, dus ook op alle huidige en toekomstige auto’s.

Op enig moment wordt de schuldenaar in staat van faillissement verklaard, nog voordat de auto is betaald. De onder eigendomsvoorbehoud geleverde auto is dan ook nog geen eigendom geworden. Dat wordt anders als de leverancier na de faillietverklaring de bankgarantie trekt. In dat geval is de koopsom volledig voldaan, zodat de eigendom overgaat op de – gefailleerde – schuldenaar.

De vraag is nu wie zich mag ontfermen over de auto van de gefailleerde schuldenaar:
1. de aangestelde curator die is belast met het beheer en de vereffening van de gefailleerde boedel;
2. de bank ten gunste van wie pandrechten zijn gevestigd op de toekomstige roerende zaken.

Vanuit de beredenering dat een schuldenaar beschikkingsbevoegd dient te zijn om pandrechten te kunnen verstrekken, hebben veel curatoren zich in dit soort situaties op het standpunt gesteld dat er geen rechtsgeldig pandrecht op de auto is gevestigd; er is immers niet aan alle vereisten voor de vestiging van een pandrecht voldaan. En aangezien op het moment van faillietverklaring nog niet alle handelingen voor de vestiging van het pandrecht zijn verricht, kan de vestiging van het pandrecht niet meer rechtsgeldig geschieden, zo volgt uit de Faillissementswet.

Ook curator Reuser dacht er zo over toen hij in een faillissement een onder eigendomsvoorbehoud geleverd teeltsysteem aantrof, ten aanzien waarvan nog ongeveer 20% van de koopsom betaald diende te worden. Rabobank had een pandrecht gevestigd op de huidige en toekomstige inventaris en voorraden. Rabobank heeft daarop de leverancier de resterende 20% betaald, en zich jegens de curator op het standpunt gesteld dat het teeltsysteem onder haar pandrecht viel. De curator betwistte dat, waarna partijen in gerechtelijke procedures verwikkeld raakten.

De rechtbank en het gerechtshof oordeelden dat de curator gelijk had. Rabobank heeft daarop de zaak aan de Hoge Raad voorgelegd. Op 3 juni 2016 heeft de Hoge Raad Rabobank in het gelijk gesteld.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de overdracht onder eigendomsvoorbehoud aan te merken als een overdracht onder opschortende voorwaarde. De levering van de roerende zaak is voltooid als de zaak in de macht van de verkrijger is gebracht; de verkrijger verkrijgt zodoende direct een voorwaardelijk eigendomsrecht. Het voorwaardelijk eigendomsrecht wordt onvoorwaardelijk op het moment dat aan de opschortende voorwaarde – de betaling van de koopsom – is voldaan.

Aangezien er dus kennelijk zoiets bestaat als een voorwaardelijk eigendomsrecht, dient de vraag zich aan of dit voorwaardelijk eigendomsrecht vatbaar is voor verpanding. Dat is het geval, aldus de Hoge Raad. Wanneer voorafgaand aan het faillissement van de schuldenaar een onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak rechtsgeldig wordt verpand aan de bank, dan ontstaat daarmee – dus voorafgaand aan het faillissement – een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht.

Als de (resterende) koopsom daarna op enig moment aan de leverancier wordt voldaan, dan gaat de eigendom over op de schuldenaar en groeit het pandrecht van rechtswege uit tot een pandrecht op de onvoorwaardelijke eigendom van de zaak.

Deze uitspraak is gunstig voor de financieringspraktijk. Banken weten nu dat de onder eigendomsvoorbehoud geleverde voorraden die hun cliënten aanhouden ook vallen onder de aan de banken verstrekte pandrechten. De banken behoeven dus niet op stel en sprong de door hen verstrekte kredieten drastisch in te perken omdat de aan hun verstrekte zekerheden de facto niets meer waard zouden zijn. Ondernemingen blijven dus financierbaar, en dat is goed voor de Nederlandse economie!