Jeugdwet: uitspraken oktober
Gerechtshof Den Haag 7 oktober 2025 (datum publicatie: 14 oktober 2025) (ECLI:NL:GHDHA:2025:2032)
Samenvatting: Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de voorlopige netwerkpleegzorgcontracten die waren gesloten met de oom en tante van twee onder toezicht gestelde kinderen, na afloop van de contractuele termijn van dertien weken van rechtswege zijn geëindigd. De pleegouders konden geen aanspraak maken op een pleegzorgvergoeding na die periode, omdat geen Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) was afgegeven en daarmee niet aan de wettelijke voorwaarden voor een regulier pleegcontract op grond van artikel 5.1 Jeugdwet was voldaan. Het hof benadrukte dat het verlopen van de termijn leidt tot automatisch eindigen van het contract, zonder dat daarvoor een schriftelijke beëindiging is vereist. De voortgezette feitelijke verzorging van de kinderen geeft geen recht op pleegvergoeding, omdat die zorg onder de informele pleegzorg valt.
Kernpunt: Een voorlopig netwerkpleegzorgcontract eindigt automatisch na dertien weken.
Rechtbank Overijssel 27 augustus 2025 (datum publicatie: 20 oktober 2025) (ECLI:NL:RBOVE:2025:5328)
Samenvatting: De Rechtbank Overijssel oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Zwolle terecht heeft geweigerd om jeugdhulp te verlenen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) zolang een ondertoezichtstelling liep. In die situatie is de gecertificeerde instelling (hier: het Leger des Heils) op grond van artikel 3.5 Jeugdwet bevoegd om te bepalen welke hulp noodzakelijk is. Zolang de gecertificeerde instelling geen jeugdhulpbepaling heeft afgegeven, kan het college niet zelfstandig een pgb toekennen. Nu ook geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangedragen, is de herhaalde aanvraag terecht met toepassing van artikel 4:6 Awb afgewezen.
Kernpunt: Tijdens een lopende ondertoezichtstelling bepaalt uitsluitend de gecertificeerde instelling welke jeugdhulp nodig is; het college mag dan geen pgb verlenen.
Rechtbank Rotterdam 16 oktober 2025 (datum publicatie: 20 oktober 2025) (ECLI:NL:RBROT:2025:12063)
Samenvatting: De Rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van ouders tegen de ingangsdatum en de omvang van een informeel pgb op grond van de Jeugdwet ongegrond. Het college mocht de ingangsdatum van de voorziening stellen op de datum waarop de aanvraag concreet was gedaan, en niet op een eerder moment waarop slechts contact was gezocht. Verder achtte de rechtbank het onderzoek van het college naar aard en omvang van de benodigde hulp voldoende zorgvuldig. De toekenning van ondersteuning in de hoogste trede voor informele hulp was passend, en extra kosten zoals voor sensomateriaal en kapotte spullen vallen niet onder de Jeugdwet maar onder de Wmo.
Kernpunt: Het college mag de ingangsdatum van een pgb bepalen op de datum van de formele aanvraag; bijkomende kosten die betrekking hebben op maatschappelijke ondersteuning vallen buiten de Jeugdwet.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 oktober 2025 (datum publicatie: 23 oktober 2025) (ECLI:NL:RBZWB:2025:6910)
Samenvatting: De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de hulp die een moeder aan haar zoon verleende als informele hulp geldt, ook al is zij een gekwalificeerde professional. Omdat zij tot het sociale netwerk behoort, heeft het college terecht het informele tarief toegepast overeenkomstig de Verordening Jeugdhulp Gemeente Breda 2020. De rechtbank achtte het onderscheid tussen formele en informele hulp gerechtvaardigd vanwege de aard van de relatie, de onafhankelijkheid en de lagere kosten. Alleen het ontbreken van een proceskostenvergoeding in bezwaar en wettelijke rente leidde tot gegrondverklaring van het beroep.
Kernpunt: Zorg door een ouder uit het sociale netwerk geldt als informele hulp; het college mag daarvoor het minimumtarief hanteren.
Rechtbank Amsterdam 8 september 2025 (datum publicatie: 13 oktober 2025) (ECLI:NL:RBAMS:2025:6924)
Samenvatting: De Rechtbank Amsterdam verlengde de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige voor drie maanden, maar uitte scherpe kritiek op de gecertificeerde instelling (GI) vanwege maandenlang gebrek aan regie en opvolging. De GI had negen maanden geen vaste gezinsmanager en nauwelijks contact met ouders, kind of hulpverleners. De kinderrechter benadrukte dat de GI haar wettelijke taak ernstig had verzaakt en dat herstel van regie, afstemming van hulpverlening en aandacht voor het perspectief van het kind dringend noodzakelijk zijn.
Kernpunt: Een gecertificeerde instelling die langdurig geen regie voert bij een uithuisplaatsing handelt in strijd met haar wettelijke zorgplicht onder de Jeugdwet.
Rechtbank Limburg 2 september 2025 (datum publicatie: 1 oktober 2025) (ECLI:NL:RBLIM:2025:8919)
Samenvatting: De Rechtbank Limburg wees het verzoek van de gecertificeerde instelling tot een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp af. De kinderrechter overwoog dat een dergelijk verzoek alleen kan worden gedaan als sprake is van een lopende kinderbeschermingsmaatregel, zoals een ondertoezichtstelling. Omdat die maatregel ten tijde van het verzoek was beëindigd, voldeed de GI niet aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 en 6.1.8 Jeugdwet. Daardoor kon het verzoek niet inhoudelijk worden beoordeeld.
Kernpunt: Een GI kan alleen een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp vragen als zij nog belast is met de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel.
Rechtbank Midden-Nederland 19 juni 2025 (datum publicatie: 1 oktober 2025) (ECLI:NL:RBMNE:2025:5143)
Samenvatting: De Rechtbank Midden-Nederland oordeelde in kort geding dat een verzoek tot heroverweging van een besluit tot beëindiging van een registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd (KJ) schorsende werking heeft. SKJ had registraties van jeugdprofessionals beëindigd wegens vermoedelijke fraude met ervaringscertificaten. De voorzieningenrechter achtte aannemelijk dat het registratiereglement een kennelijke verschrijving bevatte en dat heroverwegingsverzoeken de werking van beëindigingsbesluiten schorsen. SKJ werd veroordeeld de registraties binnen zes uur te herstellen op straffe van een dwangsom.
Kernpunt: Een verzoek tot heroverweging van beëindiging van registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd schorst het besluit tot uitschrijving.
Wmo 2015: uitspraken september
Rechtbank Amsterdam 7 april 2025 (datum publicatie: 2 oktober 2025) (ECLI:NL:RBAMS:2025:2552)
Samenvatting: De Rechtbank Amsterdam oordeelde in een voorlopige voorziening dat de gemeente Amsterdam verzoekster niet mocht verwijzen naar alleen dag- en nachtopvang, omdat dit geen passende tijdelijke maatwerkvoorziening is onder de Wmo 2015. Verzoekster had vanwege dreigend eergerelateerd geweld haar woning moeten verlaten en verkeerde in een kwetsbare en onveilige situatie. De rechtbank vond dat 24-uurs opvang noodzakelijk was tot aan haar plaatsing in de toegewezen woonvoorziening Begeleid Thuis.
Kernpunt: Bij dreigend geweld moet de gemeente onder de Wmo passende 24-uurs noodopvang bieden; dag- en nachtopvang is dan onvoldoende.
Rechtbank Amsterdam 22 april 2025 (datum publicatie: 2 oktober 2025) (ECLI:NL:RBAMS:2025:2745)
Samenvatting: De Rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van een bewoonster gegrond, nadat haar aanvraag voor een traplift was afgewezen omdat de verhuurder geen toestemming had gegeven voor plaatsing. De rechtbank oordeelde dat dit geen geldige weigeringsgrond is onder artikel 2.3.7, eerste lid, Wmo 2015. Het college had de traplift moeten toekennen en moet deze binnen zes weken realiseren.
Kernpunt: Het ontbreken van toestemming van de woningeigenaar mag geen reden zijn om een noodzakelijke traplift op grond van de Wmo te weigeren.
Rechtbank Amsterdam 6 mei 2025 (datum publicatie: 2 oktober 2025) (ECLI:NL:RBAMS:2025:2950)
Samenvatting: De Rechtbank Amsterdam wees het verzoek om een voorlopige voorziening af tegen de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang. Hoewel verzoeker al negen maanden dakloos was, oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen sprake was van voldoende spoedeisend belang, omdat zijn situatie niet acuut onhoudbaar was en de beslissing op bezwaar binnen vier weken zou volgen.
Kernpunt: Een voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang wordt in het geval van dakloosheid alleen getroffen bij acute nood; langdurige dakloosheid zonder nieuwe feiten is onvoldoende.
Rechtbank Amsterdam 15 mei 2025 (datum publicatie: 9 oktober 2025) (ECLI:NL:RBAMS:2025:3341)
Samenvatting: De Rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond over de omvang en ingangsdatum van een Wmo-pgb voor aanvullende individuele ondersteuning. De rechtbank oordeelde dat de maatwerkvoorziening terecht was toegekend vanaf de datum van aanvraag (1 november 2023) en dat het aantal toegekende uren (2 uur en 10 minuten per week) voldoende was onderbouwd.
Kernpunt: De ingangsdatum van een Wmo-voorziening mag worden vastgesteld op de datum van aanvraag; het college hoeft niet terug te rekenen tot de melding.
Rechtbank Amsterdam 14 juli 2025 (datum publicatie: 22 oktober 2025) (ECLI:NL:RBAMS:2025:4817)
Samenvatting: De Rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep gegrond tegen de afwijzing van een traplift. De gemeente had de aanvraag afgewezen omdat behandeling via de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend zou zijn. De rechtbank oordeelde dat dit de gemeente niet ontslaat van de verplichting om te onderzoeken of tijdelijke Wmo-ondersteuning nodig is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiser.
Kernpunt: Een gemeente moet altijd onderzoeken of (tijdelijke) Wmo-ondersteuning nodig is, ook als Zvw-behandeling voorliggend lijkt.
Rechtbank Limburg 27 augustus 2025 (datum publicatie: 14 oktober 2025) (ECLI:NL:RBLIM:2025:8354)
Samenvatting: De Rechtbank Limburg oordeelde dat de intrekking van een Wmo-pgb terecht was omdat eiser meer uren had gedeclareerd dan daadwerkelijk waren verleend. De terugvordering van pgb-gelden werd echter vernietigd, omdat de gemeente niet kon aantonen dat sprake was van opzet of “dubbel opzet” bij eiser en de zorgverlener. Ook oordeelde de rechtbank dat heimelijke waarnemingen disproportioneel waren en in strijd met artikel 8 EVRM.
Kernpunt: Bij terugvordering van pgb-gelden op grond van de Wmo is opzet bij zowel cliënt als zorgverlener vereist; de lat daarvoor ligt hoog. Heimelijke waarnemingen mogen niet disproportioneel zijn.
Centrale Raad van Beroep 2 oktober 2025 (datum publicatie: 7 oktober 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:1462)
Samenvatting: De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat een brief van een cliënt aan de gemeente over beleid van een zorgaanbieder niet als melding of aanvraag in de zin van de Wmo kan worden beschouwd. Het verzoek was gericht op feitelijk toezicht door de gemeente en niet op een besluit. Daarom was het beroep tegen het niet-tijdig beslissen terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Kernpunt: Een verzoek aan de gemeente om toezicht te houden op een zorgaanbieder is geen melding of aanvraag onder de Wmo en kan geen besluitplicht oproepen.
Centrale Raad van Beroep 9 oktober 2025 (datum publicatie: 10 oktober 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:1486)
Samenvatting: De Centrale Raad van Beroep bevestigde de herziening van een Wmo-pgb naar zorg in natura. Appellant voldeed niet aan de voorwaarden voor een pgb, omdat zijn moeder zowel het budget beheerde als de zorg verleende. Deze rolvermenging maakte dat de pgb-taken niet onafhankelijk en verantwoord konden worden uitgevoerd.
Kernpunt: Een pgb mag worden ingetrokken als beheer en zorg worden gecombineerd binnen het gezin; zo’n rolvermenging schendt de voorwaarden voor verantwoord pgb-beheer.
Rechtbank Overijssel 14 oktober 2025 (datum publicatie: 20 oktober 2025) (ECLI:NL:RBOVE:2025:6128)
Samenvatting: De Rechtbank Overijssel oordeelde dat het college de indicatie voor huishoudelijke hulp van eiseres mocht verlagen op basis van nieuw beleid, maar dat het besluit onzorgvuldig was wat betreft het onderdeel boodschappen doen en wasverzorging. Het onderzoek naar de mogelijkheden van eiseres om zelfstandig boodschappen te doen was onvoldoende, evenals de motivering over haar extra was- en schoonmaakbehoefte vanwege eczeem en allergieën. De rechtbank droeg het college op om deze punten opnieuw te onderzoeken.
Kernpunt: Ook bij wijziging van Wmo-indicaties moet het college zorgvuldig en individueel onderzoeken of het nieuwe beleid recht doet aan de persoonlijke situatie van betrokkene.
Rechtbank Rotterdam 2 oktober 2025 (datum publicatie: 21 oktober 2025) (ECLI:NL:RBROT:2025:12325)
Samenvatting: De Rechtbank Rotterdam wees het verzoek om een voorlopige voorziening tot maatschappelijke opvang af. Hoewel verzoekster na ontruiming tijdelijk dakloos was, oordeelde de voorzieningenrechter dat zij nog steeds in staat was om zelf huisvesting te regelen. Haar situatie wees niet op een gebrek aan zelfredzaamheid in de zin van de Wmo 2015.
Kernpunt: Dakloosheid op zichzelf is onvoldoende voor recht op maatschappelijke opvang; er moet sprake zijn van gebrek aan zelfredzaamheid.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 mei 2025 (datum publicatie: 9 oktober 2025) (ECLI:NL:RBZWB:2024:9693)
Samenvatting: De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep gegrond omdat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom een deeltaxi een passende vervoersvoorziening was. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar de feitelijke vervoersbehoefte en zorgtaken van eiseres onvolledig was, en dat het college had moeten nagaan of zij haar kinderen met een beperking kon vervoeren.
Kernpunt: Een gemeente moet bij Wmo-vervoer zorgvuldig onderzoeken of een voorziening, zoals een deeltaxi, feitelijk toereikend is voor de individuele situatie.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 oktober 2025 (datum publicatie: 7 oktober 2025) (ECLI:NL:RBZWB:2025:6650)
Samenvatting: De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in een aanbestedingsgeschil dat Actief Huiszorg onterecht was uitgesloten van een Wmo-aanbesteding voor huishoudelijke hulp. De gemeente had de inschrijving afgewezen wegens een accountantsverklaring met beperking. De rechter paste artikel 2.91 lid 3 Aanbestedingswet toe en oordeelde dat de beperking geen invloed had op de continuïteit van de onderneming. De opdracht moest alsnog aan Actief Huiszorg worden gegund.
Kernpunt: Een accountantsverklaring met beperking mag worden geaccepteerd als alternatief bewijs onder de Aanbestedingswet, als de beperking geen invloed heeft op de continuïteit.
Rechtbank Midden-Nederland 29 augustus 2025 (datum publicatie: 6 oktober 2025)
Samenvatting: De Rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat het college het recht op vier uur huishoudelijke hulp per week terecht had vastgesteld. Eiseres had de inzage in een nieuwe medische rapportage impliciet geblokkeerd, waardoor het college die niet hoefde te betrekken. Daarom mocht het college uitgaan van een eerdere rapportage.
Kernpunt: Als een betrokkene de inzage in een medisch rapport blokkeert, mag het college besluiten op basis van eerder onderzoek.
Rechtbank Noord-Holland 17 oktober 2025 (datum publicatie: 23 oktober 2025) (ECLI:NL:RBNHO:2025:12158)
Samenvatting: De Rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van een vader tegen de afwijzing van maatschappelijke opvang voor hem en zijn minderjarige zoon gedeeltelijk gegrond. De rechtbank vond dat de besluitvorming procedureel onjuist was, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser was volgens de rechtbank voldoende zelfredzaam en viel daardoor niet onder de doelgroep van de Wmo.
Kernpunt: Een ouder met kind heeft alleen recht op opvang op grond van de Wmo als er daadwerkelijke problemen zijn met zelfredzaamheid; een huisvestingsprobleem is onvoldoende.
Rechtbank Oost-Brabant 10 oktober 2025 (datum publicatie: 17 oktober 2025) (ECLI:NL:RBOBR:2025:6715)
Samenvatting: De Rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat de voorwaarde dat formele zorgverleners ingeschreven moeten staan in het Handelsregister geen grondslag heeft in de Wmo. De rechtbank liet deze bepaling buiten toepassing en kende aan eiseres het hogere tarief voor professionele begeleiding toe.
Kernpunt: De eis dat formele zorgverleners bij het Handelsregister ingeschreven moeten staan mist wettelijke grondslag; een pgb-tarief mag daarop niet worden gebaseerd.
Rechtbank Overijssel 30 september 2025 (datum publicatie: 2 oktober 2025) (ECLI:NL:RBOVE:2025:5799)
Samenvatting: De Rechtbank Overijssel oordeelde dat het college een aanvraag om huishoudelijke hulp terecht had afgewezen. Uit medische adviezen bleek dat de echtgenoot van eiseres in staat was het huishouden in etappes uit te voeren. Dat zijn gezondheid later verslechterde, bood geen aanleiding voor een ander oordeel, maar eiseres kan bij nieuwe omstandigheden een nieuwe aanvraag indienen.
Kernpunt: Een Wmo-aanvraag mag worden afgewezen als medisch onderzoek aantoont dat huisgenoten de huishoudelijke taken kunnen verrichten.