1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Onduidelijkheid identiteit inschrijver niet voor herstel vatbaar

Onduidelijkheid identiteit inschrijver niet voor herstel vatbaar

Onduidelijkheid over de identiteit van de inschrijver is een niet voor herstel vatbaar gebrek. De Haagse voorzieningenrechter oordeelde aldus in een recent vonnis. Het is te allen tijde de verantwoordelijkheid van de inschrijver in de inschrijving duidelijkheid te scheppen over diens identiteit. De feitenDe Staat was voornemens een concessie voor de exploitatie van een grand café te gunnen. Daartoe heeft zij een aanbestedingsprocedure uitgeschreven. In de offerteaanvraag was opgenomen dat de...
Leestijd 
Auteur artikel Joris Bax (uit dienst)
Gepubliceerd 20 april 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Onduidelijkheid over de identiteit van de inschrijver is een niet voor herstel vatbaar gebrek. De Haagse voorzieningenrechter oordeelde aldus in een recent vonnis. Het is te allen tijde de verantwoordelijkheid van de inschrijver in de inschrijving duidelijkheid te scheppen over diens identiteit.

De feiten
De Staat was voornemens een concessie voor de exploitatie van een grand café te gunnen. Daartoe heeft zij een aanbestedingsprocedure uitgeschreven. In de offerteaanvraag was opgenomen dat de inschrijver zelf verantwoordelijk is voor de volledigheid van zijn offerte. Onvolledigheid kon tot uitsluiting leiden.

P4 is bij brief van 20 februari 2012 bericht dat zij niet de economisch meest voordelige inschrijving had gedaan. Derhalve werd de concessie niet aan haar gegund. P4 dagvaardt de Staat vervolgens in kort geding.

Na dagvaarding verklaarde de Staat de inschrijving van P4 alsnog ongeldig. In de inschrijving was namelijk opgenomen dat P4 of een nader te noemen meester de inschrijver was. Daardoor was onduidelijk wie de inschrijver was en wie de opdracht feitelijk zou uitvoeren. Gelijktijdig heeft de Staat haar gunningsbeslissing nader gemotiveerd.

In kort geding vordert P4 dat de Staat wordt verboden de concessie te gunnen aan een ander dan P4. Daaraan ten grondslag legt P4 dat de Staat onvoldoende transparantie heeft gehandeld.

Het vonnis
De voorzieningenrechter stelt voorop dat

“de kern van een aanbestedingsprocedure onder meer is dat het voor de aanbestedende dienst bij ontvangst van de inschrijving duidelijk is wie de potentiële opdrachtnemer is dan wel wie de desbetreffende opdracht feitelijk zal gaan uitvoeren eventueel onder verantwoordelijkheid van de potentiële opdrachtnemer.”

Tevens oordeelt de voorzieningenrechter:

“De onduidelijkheid over de identiteit van een inschrijver is een omissie die naar haar aard niet voor herstel vatbaar is, nu dat in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en ook overigens de vrije mededinging schaadt, althans kan schaden.”

Volgens de voorzieningenrechter heeft P4 een onduidelijkheid gecreëerd over de identiteit van de potentiële opdrachtnemer, door in haar inschrijving op te nemen dat zij, dan wel een nader te noemen meester de inschrijver is. Deze onduidelijkheid is pas ter zitting weg genomen. Dit is echter te laat. Tevens heeft P4 niet duidelijk gemaakt welke dochtermaatschappij de opdracht feitelijk zal gaan uitvoeren. Van deze dochtermaatschappij zijn ook geen stukken ingediend bij de inschrijving. Daarmee zou de inschrijving niet aan de eisen voldoen. Het voorgaande in beschouwing genomen worden de vorderingen van P4 afgewezen.

Desondanks wordt de Staat in de kosten van dit geding veroordeeld. De Staat heeft namelijk eerst na het uitbrengen van een dagvaarding de inschrijving grondig gecontroleerd en pas toen geconcludeerd dat de inschrijving ongeldig was.

mr. J.H.J. Bax
Aanbestedingsadvocaat bij de vakgroep aanbestedingsrecht Dirkzwager