1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Reactieve aanwijzing moet duidelijk zijn

Reactieve aanwijzing moet duidelijk zijn

In zijn uitspraak van 27 december 2011 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder verwijzing naar een eerdere uitspraak, uitdrukkelijk uitgemaakt dat het dictum van een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten doorslaggevend is voor de inhoud. Als dat dictum in strijd is met de voorgaande overwegingen, sneuvelt de aanwijzing. Een reactieve aanwijzing moet voldoende duidelijk zijn.Op 27 december 2011 oordeelde de Voorzitter van de Afdeling bestuurs...
Leestijd 
Auteur artikel Maarten Baneke (uit dienst)
Gepubliceerd 11 januari 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In zijn uitspraak van 27 december 2011 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder verwijzing naar een eerdere uitspraak, uitdrukkelijk uitgemaakt dat het dictum van een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten doorslaggevend is voor de inhoud. Als dat dictum in strijd is met de voorgaande overwegingen, sneuvelt de aanwijzing. Een reactieve aanwijzing moet voldoende duidelijk zijn.

Op 27 december 2011 oordeelde de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over een verzoek tot voorlopige voorziening dat de Raad van de gemeente Oisterwijk had ingediend met betrekking tot een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. G.S. hadden voor het bestemmingsplan Buitengebied een aantal reactieve aanwijzingen gegeven als bedoeld in art. 3.8 lid 6 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij was onder meer art. 1.75 van de regels bij het bestemmingsplan buiten toepassing gesteld. Althans: zo stond het in het dictum. Uit de overwegingen voorafgaand aan het dictum bleek echter, dat G.S. bedoelden dat slechts een deel van die regel buiten toepassing moest worden gelaten. G.S. verdedigden zich door te stellen dat de bedoeling toch wel duidelijk was. De Voorzitter overwoog echter:

“Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in overweging 2.10.3.2 van de uitspraak van 15 april 2011 in zaaknummer 200902874/1/R3 is uit een oogpunt van rechtszekerheid vereist dat de strekking van een besluit inhoudende het geven van een reactieve aanwijzing duidelijk is. De strekking van een dergelijk besluit dient dan ook niet behoeven te worden afgeleid uit de overwegingen die daarin zijn opgenomen of uit hetgeen het college met het geven van de reactieve aanwijzing heeft beoogd; alleen het dictum van het aanwijzingsbesluit is hiervoor bepalend”

Nu blijkens de overwegingen G.S. niet bedoelden het gehele art. 1.75 buiten werking te stellen, maar zij dat in werkelijkheid, door de formulering van het dictum, wel hadden gedaan, oordeelde de Voorzitter dat het besluit in de hoofdprocedure waarschijnlijk in strijd zou worden geacht met art. 3.8 lid 6 Wro (waarin de bevoegdheid tot het geven van reactieve aanwijzingen staat) en art. 4.2 lid 1 van de Wro (waarin de algemene bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen staat).

Enigszins opmerkelijk is dat de Voorzitter een voorlopige voorziening trof waarin hij, kort gezegd, bepaalde dat art. 1.75 van de regels uitsluitend buiten werking werd gesteld, voor het gedeelte zoals dat door G.S. was bedoeld. De Afdeling schorste dus niet de gehele reactieve aanwijzing, maar wijzigde die inhoudelijk. Uiteraard gebeurde dat alleen bij wege van voorlopige voorziening.

De les is duidelijk: het dictum van een besluit moet in overeenstemming zijn met de overwegingen bij het besluit en moet voldoende helderheid bieden over wat er wordt bedoeld.