1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Reële dreiging dierenrechtactivisme rechtvaardigt beroep op Wob-uitzonderingsgrond “onevenredige benadeling”

Reële dreiging dierenrechtactivisme rechtvaardigt beroep op Wob-uitzonderingsgrond “onevenredige benadeling”

Gegevens die vergunninghouders op grond van het Dierproevenbesluit aan de staatssecretaris hebben verstrekt, hoeven niet openbaar te worden gemaakt, zo oordeelde de Afdeling onlangs. Reden? Openbaarmaking van de gevraagde gegevens zou mogelijkerwijs leiden tot acties van dierenactivisten, waardoor vergunninghouders onevenredig zouden worden benadeeld.Waar ging het in deze zaak om?Appellant verzocht de staatssecretaris van Economische Zaken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om...
Leestijd 
Auteur artikel Roos Molendijk (uit dienst)
Gepubliceerd 11 april 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Gegevens die vergunninghouders op grond van het Dierproevenbesluit aan de staatssecretaris hebben verstrekt, hoeven niet openbaar te worden gemaakt, zo oordeelde de Afdeling onlangs. Reden? Openbaarmaking van de gevraagde gegevens zou mogelijkerwijs leiden tot acties van dierenactivisten, waardoor vergunninghouders onevenredig zouden worden benadeeld.

Waar ging het in deze zaak om?

Appellant verzocht de staatssecretaris van Economische Zaken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van alle gegevens die houders van een vergunning tot het verrichten van dierproeven (hierna: vergunninghouders) op grond van het voormalige artikel 6 Dierproevenbesluit aan de staatssecretaris hadden verstrekt. De staatssecretaris liet verstrekking van de gevraagde informatie achterwege omdat een groot gedeelte van de informatie in de jaarverslagen te vinden was. Deze verslagen waren op de website van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gepubliceerd. Openbaarmaking van de door appellant gevraagde aantekeningen van individuele vergunninghouders over (onder meer) de soorten en aantallen dieren die jaarlijks voor dierproeven worden gefokt, werden door de staatssecretaris eveneens geweigerd. Volgens de staatssecretaris zou verstrekking van deze gegevens tot een onevenredig grote tijdsbelasting leiden, omdat veel informatie zou moeten worden weggelakt. Bovendien zou het gaan om vertrouwelijk aan de overheid meegedeelde bedrijfsgegevens, en zou openbaarmaking leiden tot onevenredige benadeling voor de vergunninghouders, gelet op het risico van tegen hen gerichte buitensporige acties door dierenrechtenactivisten (vergelijk artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder g, Wob).

Oordeel rechtbank

De rechter oordeelde dat de staatssecretaris op grond op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wob in beginsel de informatie moet verstrekken in de door de verzoeker verzochte vorm. Met verwijzing naar de jaarverslagen, waarin de door de vergunninghouders verstrekte gegevens in samengevoegde vorm zijn gepubliceerd, had de staatssecretaris minder informatie bekendgemaakt dan het geval zou zijn bij verschaffing van de gevraagde informatie van de gegevens per individuele vergunninghouder. Naar het oordeel van de rechtbank had de staatssecretaris in strijd met artikel 3, vijfde lid, van de Wob geweigerd de gevraagde informatie te verstrekken zonder daaraan een weigeringsgrond in de zin van de Wob ten grondslag te leggen. De rechtbank overwoog verder dat het al openbaar zijn van de namen en adresgegevens van de vergunninghouders op de site van de NVWA niet betekende dat openbaarmaking van deze namen automatisch achterwege mag blijven. Het feit dat deze namen al openbaar zijn gemaakt, maakte naar het oordeel van de rechtbank niet dat het voor appellant kenbaar was welke namen van vergunninghouders in de door de staatssecretaris verstrekte informatie waren verwijderd.

Hoger beroep

In hoger beroep voert de staatssecretaris aan dat de aantekeningen van de vergunninghouders verplicht en vertrouwelijk aan hem verstrekte bedrijfsgegevens zijn. Dat de namen en adresgegevens van de vergunninghouders al op enige wijze openbaar zijn gemaakt, betekent niet zonder meer dat deze gegevens ook in het kader van het voorliggende Wob-verzoek moeten worden verstrekt. Verder leidt verstrekking van de namen en adresgegevens in combinatie met de concrete gegevens per vergunninghouder volgens de staatssecretaris tot onevenredige benadeling en aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de vergunninghouders, gelet op het risico van radicaal dierenrechtenactivisme

De Afdeling stelt voorop dat het feit dat de gevraagde gegevens in de jaarverslagen in een andere vorm zijn gepubliceerd niet zonder meer meebrengt dat deze gegevens in het kader van het voorliggende Wob-verzoek niet meer geweigerd zouden kunnen worden. Gezien de vertrouwelijkheid van de overgelegde stukken, is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat, ook indien de daarin vermelde namen en adresgegevens worden geanonimiseerd, een koppeling tussen die gegevens en individuele vergunninghouders en proefdierinstellingen kan worden gemaakt.

Bovendien is de dreiging van dierenrechtenactivisme volgens de Afdeling reëel en is de vrees voor een toename van buitensporige acties tegen de vergunninghouders bij openbaarmaking van de gegevens terecht. De Afdeling concludeert dan ook dat de staatssecretaris het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de betrokkenen, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde gegevens.

En verder…

Bovenstaande lijn is ook terug te zien in een recente uitspraak van de Afdeling van 5 april jongstleden. In deze zaak ging het eveneens om de vraag of de staatssecretaris van Economische Zaken terecht had geweigerd om gegevens, waaronder namen en adresgegevens van vergunninghouders, openbaar te maken. De staatssecretaris betoogde in hoger beroep dat hij in redelijkheid de namen en adresgegevens van de vergunninghouders had kunnen weigeren. Openbaarmaking van de namen en adresgegevens van de vergunninghouders zou voor hen tot onevenredig nadeel leiden, aangezien de vergunninghouders dan in verband zouden kunnen worden gebracht met de aantallen en soorten dieren die voor onderzoek worden gebruikt. Daardoor bestond er volgens de staatssecretaris een groot risico op acties van dierenrechtactivisten. Ook in deze zaak was de Afdeling van oordeel dat er een reëel risico van (buitensporige) acties van radicale dierenactivisten bestond. Openbaarmaking van de gevraagde informatie bleef ook in deze zaak achterwege.

Wilt u meer weten over de Wet openbaarheid van bestuur? Neem dan gerust contact op met Roos Molendijk