1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Schade aan het gehuurde - bewijsvermoeden art. 7:218 BW

Schade aan het gehuurde - bewijsvermoeden art. 7:218 BW

De Hoge Raad heeft in een recent arrest geoordeeld dat het bewijsvermoeden van art. 7:218 lid 2 BW niet alleen ziet op het causaal verband tussen een tekortkoming van de huurder en ontstane schade, maar óók op het bestaan van een tekortkoming.
Leestijd 
Auteur artikel Rutger Fabritius
Gepubliceerd 30 mei 2023
Laatst gewijzigd 30 mei 2023

In deze kwestie was schade ontstaan aan een verhuurde woonruimte. Door een lekkende cv-installatie is ernstige waterschade ontstaan. De verhuurder is een procedure gestart om de schade op de huurder te verhalen. Daarbij kwam zowel bij de kantonrechter als bij het hof de vraag aan de orde op wie de stelplicht en bewijslast rust ter zake de volgens verhuurder door huurder veroorzaakte schade. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat het bewijsvermoeden van art. 7:218 lid 2 BW slechts inhoudt dat het causaal verband tussen een tekortkoming van de huurder en de ontstane schade vermoed wordt aanwezig te zijn. Volgens het hof ziet dat bewijsvermoeden echter niet op het bestaan van een tekortkoming van de huurder. Ter zake daarvan rust de stelplicht en bewijslast (op grond van art. 150 Rv) op de verhuurder als eiser. Het hof heeft de vorderingen van de verhuurder afgewezen, nu de verhuurder er niet in was geslaagd te bewijzen dat de waterschade het gevolg was van een tekortkoming van de huurder.

In zijn arrest van 26 mei 2023 (ECLI:NL:HR:2023:775) heeft de Hoge Raad nadere uitleg gegeven aan het bewijsvermoeden van art. 7:218 lid 2 BW. De wettekst van art. 7:218 BW luidt als volgt:

  1. De huurder is aansprakelijk voor schade aan de verhuurde zaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst.
  1. Alle schade wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan, behoudens brandschade en, in geval van huur van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, schade aan de buitenzijde van het gehuurde.
  1. Onverminderd artikel 224 lid 2 wordt de huurder vermoed het gehuurde in onbeschadigde toestand te hebben ontvangen.

Volgens de Hoge Raad dient op grond van de parlementaire geschiedenis art. 7:218 lid 2 BW zo te worden uitgelegd dat het bewijsvermoeden geldt voor zowel het bestaan van een tekortkoming als het causale verband tussen die tekortkoming en de ontstane schade. Kortom, in deze kwestie lag het op de weg van huurders om het bewijsvermoeden te ontzenuwen dat de waterschade door hun toedoen was ontstaan. Dat strookt volgens de Hoge Raad ook met de ratio van art. 7:218 BW, nu de huurder in de regel veel beter in staat is dan de verhuurder om na te gaan door welke oorzaak de schade aan het gehuurde is ontstaan. De Hoge Raad vernietigt vervolgens het arrest van het hof.

 

Heeft u vragen over het huurrecht? Neemt u dan contact met mij op via mijn gegevens in de balk naast dit artikel.