1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht (7): het veiligstellen van bewijs

Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht (7): het veiligstellen van bewijs

In deze blogreeks bespreek ik een aantal in het oog springende onderdelen van het Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, dat onlangs is ingediend bij de Tweede Kamer.
Leestijd 
Auteur artikel Margo Hengeveld
Gepubliceerd 07 augustus 2020
Laatst gewijzigd 14 augustus 2020

In eerdere blogs in deze reeks over het Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht sprak ik over bewijsvergaring, bewijskracht en de rol die de rechter inneemt als partijen het beschikbare materiaal hebben aangeleverd. Maar wat nu als partijen dit materiaal hebben geïnventariseerd en gelokaliseerd, maar vervolgens vrezen voor verdwijning daarvan, bijvoorbeeld omdat het materiaal in het bezit is van een ander die het zou kunnen verduisteren? In de laatste blog in deze reeks behandel ik de (nieuwe) middelen ter bewaring en veiligstelling van bewijs: het conservatoir bewijsbeslag en het proces-verbaal van constateringen.

Het bewijsbeslag

Het bewijsbeslag is momenteel enkel in de wet verankerd voor zaken over intellectuele eigendomsrechten. Geruime tijd was het bewijsbeslag tot dergelijke zaken beperkt. Een aantal jaren geleden nam de Hoge Raad echter een verruiming aan: het conservatoir bewijsbeslag was ook mogelijk in andersoortige zaken. In het wetsvoorstel wordt (op veler verzoek) dit arrest (link) van de Hoge Raad verankerd.

Het bewijsbeslag wordt in de voorgestelde regelingen aan strikte criteria onderworpen, en van vele waarborgen voorzien. Voor het leggen van bewijsbeslag is – evenals voor andere vormen van conservatoir beslag – verlof van de voorzieningenrechter vereist. Een bijzondere eis voor het bewijsbeslag is dat de beslaglegger de in beslag te nemen zaken in het beslagrekest zo nauwkeurig als redelijkerwijs van hem kan worden verwacht dient te vermelden. De voorzieningenrechter dient vervolgens ‘summierlijk’ te beoordelen of aan de voorwaarden voor een verzoek om inzage (artikel 194 (nieuw) en 843a Rv (oud)) is voldaan en of zich geen van de (hier analoog toegepaste) afwijzingsgronden voor een voorlopige bewijsverrichting (onvoldoende bepaaldheid van de informatie, onvoldoende belang, strijd met goede procesorde, misbruik van bevoegdheid, andere gewichtige redenen) voordoet. Doorstaat het verzoek deze toets, dan zal de voorzieningenrechter het verlof verlenen.

Beschrijving van aanwezige feiten

Daadwerkelijk nieuw voor niet-IE-zaken is een tweede middel van ‘bewaring’ van bewijs: het zogenoemde ‘proces-verbaal van constateringen’. Het middel biedt een partij de mogelijkheid om ter plaatse aanwezige ‘feiten’ door een deurwaarder gedetailleerd te laten beschrijven. Dit proces-verbaal dient als bewijs van de situatie ter plaatse, waarmee voorkomen kan worden dat de bewijspositie van de partij in kwestie door latere verduistering van die ‘feiten’ wordt gefrustreerd.

Evenals voor het bewijsbeslag geldt dat dit middel slechts kan worden ingezet na voorafgaand verlof van de voorzieningenrechter.

Tot slot

En met deze beschouwingen over veiligstelling en bewaring van bewijs is een einde gekomen aan deze blogreeks over het Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht.

Heeft u een civiele appel- of cassatiezaak waar u ondersteuning bij nodig heeft, of heeft u vragen over het procederen in appel of cassatie, neem dan contact op met mij of met mijn collega’s Tom van Malssen of Robert Andes

Ook verschenen in deze reeks: 

1) het aandragen van bewijs door partijen

2) de rol van de rechter bij waarheidsvinding

3) inlichtingen, inzage en afschrift

4) voorlopige bewijsverrichtingen

5) het getuigenverhoor

6) de positie van de partijgetuige