1.Kleinschalige eerstelijns zorgaanbieders vallen niet meer onder de reikwijdte van de nieuwe Wmcz. De verplichting tot het instellen van een cliëntenraad zal alleen gelden voor instellingen die bij amvb aan te wijzen zorg verlenen, waarin cliënten “niet gedurende ten minste een etmaal kunnen verblijven”, en waarin “in de regel meer dan vijfentwintig natuurlijke personen zorg verlenen”. Te denken valt, aldus de indieners van het amendement, aan instellingen voor huisartsenzorg, verloskundige zorg, kraamzorg, mondzorg, paramedische zorg, psychologenpraktijken en audiologische centra.
2. Als sprake is van instellingen voor langdurige verblijfszorg of thuiszorg die meerdere locaties in stand houden, zijn deze instellingen verplicht om voor elk van die locaties een cliëntenraad in te stellen, “tenzij een voor zo een locatie representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben of dit in redelijkheid voor een of meer van die locaties niet aangewezen is”. Het oorspronkelijke ‘één, tenzij’-principe wordt dus omgevormd tot het principe: ‘meerdere, tenzij’. De lokale cliëntenraden krijgen de wettelijke taken en bevoegdheden van een cliëntenraad toegekend “met betrekking tot aangelegenheden die specifiek de cliënten op die locatie raken”.
3. De cliëntenraden krijgen een instemmingsrecht op de selectie en benoeming van de ambtelijk ondersteuner. Tot dusverre was dit ‘slechts’ een adviesrecht.
4. Op grond van het huidige voorstel mag een instelling slechts afwijken van een negatief advies van de cliëntenraad op een instemmingsplichtig besluit als sprake is van “zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische en bedrijfssociale redenen”, te beoordelen door de LCvV. De drie laatstgenoemde adjectieven komen te vervallen: voldoende is dat sprake is van “zwaarwegende” redenen, waaronder, aldus de indieners, bijvoorbeeld ook redenen van “zorginhoudelijke aard” kunnen worden gerekend.
5. Aangenomen is verder het in een eerdere bijdrage op deze kennispagina’s besproken amendement dat de strekking heeft de (oorspronkelijk viervoudige) beroepsmogelijkheden tegen een uitspraak van de LCvV te beperken tot één beroepsmogelijkheid bij de Ondernemingskamer, met uitsluiting van cassatieberoep.
6. Kosten die een cliëntenraad maakt voor het voeren van rechtsgedingen komen nog slechts ten laste van de instelling als deze kosten “redelijkerwijs noodzakelijk” zijn. Tot dusverre werd formeel slechts de eis van voorafgaande kennisgeving door de cliëntenraad gesteld. Bij een verschil van mening over wat in een concreet geval redelijkerwijs noodzakelijk is kan, aldus de indieners van het amendement, een uitspraak van de LCvV worden gevraagd.
Met name het amendement nr. 2 is wat mij betreft problematisch. De 'meerdere, tenzij'-redenering zal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gaan leiden tot extra administratieve lasten en de nodige (juridische) discussies. Maar belangrijker nog, het amendement bevindt zich bepaald op gespannen voet met de gedachte van maatwerk die volgens de wetgever zélf als een van de pijlers onder het huidige wetsvoorstel moet worden beschouwd. Ook de gedachte van het zoveel mogelijk stimuleren van rechtstreekse cliëntparticipatie is in het amendement moeilijk terug te vinden. Dit is tegelijkertijd de ironie van het amendement. Het beoogt op papier recht te doen aan de norm dat medezeggenschap “dicht bij de cliënten” moet plaatsvinden, maar zal in werkelijkheid het exacte tegendeel bewerkstelligen.
Wordt weer vervolgd.