1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Zorgplicht verzekeraar in precontractuele fase: door brochure gewekte indruk over reikwijdte dekking ten onrechte niet rechtgezet

Zorgplicht verzekeraar in precontractuele fase: door brochure gewekte indruk over reikwijdte dekking ten onrechte niet rechtgezet

Geen dekking, wel een vordering uit onrechtmatige daad op de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar die een verzekerde met een brochure op het verkeerde been heeft gezet en vervolgens heeft nagelaten die indruk recht te zetten, doordat hij de wensen van de potentiële verzekerde onvoldoende heeft geïnventariseerd. Dat is de uitkomst van een procedure die heeft geleid tot dit arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 november 2016. Een afzonderlijke schadestaatprocedure zal nog moeten uitwijzen op...
Leestijd 
Auteur artikel Annet van Duijn
Gepubliceerd 19 januari 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Geen dekking, wel een vordering uit onrechtmatige daad op de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar die een verzekerde met een brochure op het verkeerde been heeft gezet en vervolgens heeft nagelaten die indruk recht te zetten, doordat hij de wensen van de potentiële verzekerde onvoldoende heeft geïnventariseerd. Dat is de uitkomst van een procedure die heeft geleid tot dit arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 november 2016. Een afzonderlijke schadestaatprocedure zal nog moeten uitwijzen op welke schade verzekerde uiteindelijk recht heeft.

Feiten en standpunt verzekerde

In 1994 is een tweetal verzekeringen tot stand gekomen tussen verzekerde en L&G, te weten een hoofdverzekering aangaande het overlijdensrisico en een aanvullende verzekering aangaande arbeidsongeschiktheid, waarbij verzekerde heeft gekozen voor de Plus dekking.

De einddatum van de overlijdensrisicoverzekering was 1 november 2010. Omdat de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering daarmee onverbrekelijk was verbonden, zou die dekking eveneens op 1 november 2010 eindigen.

De verzekeringen zijn tot stand gekomen naar aanleiding van een brochure van L&G over de arbeidsongeschiktheidsverzekering met Standaard of met Plus dekking, alsmede een adviesgesprek dat de verzekerde met een adviseur van L&G heeft gevoerd en waarin de tekst van de brochure is doorgenomen.

In 2003 is verzekerde arbeidsongeschikt geraakt. Per einddatum van de verzekeringen (1 november 2010) – naar het aanzien ook de maand waarin verzekerde 60 jaar is geworden, maar dat wordt niet expliciet in de uitspraak benoemd – zijn de maandelijkse uitkeringen gestopt.

Verzekerde had evenwel verwacht dat hij tot aan zijn 65e uitkeringen zou blijven ontvangen en toen dat niet het geval bleek, heeft hij L&G in rechte betrokken.

Primair stelt verzekerde zich op het standpunt dat L&G alsnog dekking moet verlenen. Subsidiair doet verzekerde een beroep op onrechtmatige daad, stellende dat sprake is van een schending van de precontractuele zorgplicht van de verzekeraar.

Verzekerde legt aan zijn stellingen ten grondslag dat hij aan de brochure van L&G de indruk heeft ontleend dat de Standaard dekking inhield dat bij arbeidsongeschiktheid maandelijkse uitkeringen zouden worden gedaan tot het 60e levensjaar, terwijl de Plus dekking inhield dat dan tot het 65e levensjaar zou worden uitgekeerd.. Volgens verzekerde heeft de adviseur van L&G hem bovendien meegedeeld/toegezegd dat als hij een arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking zou afsluiten, hij tot zijn 60e premie zou moeten betalen, maar dan tot zijn 65e bij arbeidsongeschiktheid een uitkering zou ontvangen.

Gestelde toezegging niet komen vast te staan terwijl polisbepaling over einddatum helder was

Na bewijslevering heeft het Hof geoordeeld dat de gestelde toezegging door de adviseur niet is komen vast te staan. Nu bovendien de polis en bijbehorende polisvoorwaarden duidelijk zijn – einddatum verzekering is 1 november 2010 – had verzekerde volgens het Hof bij lezing van de polisvoorwaarden zijn onjuiste veronderstelling over de einddatum van eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ingezien, althans behoren in te zien.

Om die reden wordt de primaire vordering tot het alsnog verlenen van dekking afgewezen.

Schending precontractuele zorgplicht door arbeidsongeschiktheidsverzekeraar

Verzekerde heeft subsidiair aangevoerd dat L&G niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam verzekeraar en derhalve onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door: a) hem voorafgaande aan het adviesgesprek een brochure te verstrekken waaraan hij de indruk ontleende en mocht ontlenen dat de Plus dekking voorzag in een uitkering tot aan zijn 65e met premievrijstelling vanaf zijn 60e levensjaar, terwijl b) L&G bovendien de wensen van verzekerde niet grondig heeft geïnventariseerd en – kort gezegd – niet heeft onderzocht of hij begreep dat ook bij een Plus dekking de eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkeringen tot uiterlijk zijn 60e zouden voortduren omdat nu eenmaal de hoofdverzekering op die datum zou worden beëindigd.

L&G stelt zich op het standpunt dat verzekerde uit de brochure had moeten begrijpen dat het verschil tussen de Standaard dekking en de Plus dekking inhield dat in het eerste geval de uitkering uiterlijk op het 60e levensjaar kon aanvangen en dan zou doorlopen tot het 65e levensjaar, terwijl de Plus dekking voorzag in dekking voor het geval de arbeidsongeschiktheid zou intreden tussen het 60e en 65e levensjaar.

Het Hof oordeelt dat L&G er niet in is geslaagd het gestelde verschil tot uitdrukking te brengen en dat L&G in ieder geval teveel verwachtte van een lezer als verzekerde, werkzaam op een tamelijk hoog niveau maar zonder kennis van niet-eenvoudige verzekeringsproducten als de onderhavige, door van hem te verlangen dat hij het verschil in dekking uit de (cryptische) passages zou halen.

Voorts stelt het Hof vast dat L&G onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij de wensen van verzekerde niet grondig heeft geïnventariseerd en – toen duidelijk werd dat verzekerde een arbeidsongeschiktheidsverzekering tot zijn 60e levensjaar in combinatie met een Plus dekking wilde aangaan – niet heeft onderzocht of verzekerde begreep dat ook bij een Plus dekking de eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkering uiterlijk tot het 60e levensjaar zou voortduren, en verzekerde evenmin (expliciet) op dit laatste heeft gewezen.

Een dergelijke advisering was, aldus het Hof, te meer geboden nu de polis pas achteraf zou worden verstrekt, zodat verzekerde zich bij zijn keuze voor de Standaard of Plus dekking vooral liet leiden door de brochure en de advisering.

Schadestaatprocedure en daarin nog te behandelen onderwerpen

Het Hof heeft de vordering van verzekerde op L&G op de subsidiaire grondslag – de onrechtmatige daad wegens schending van de precontractuele zorgplicht – derhalve toegewezen en de zaak verwezen naar de zogenoemde schadestaatprocedure.

In die (afzonderlijke) procedure zal de omvang van de schade van verzekerde worden vastgesteld. Verzekerde stelt dat hij, wanneer hij niet op het verkeerde been was gezet, ofwel de Plus dekking niet was aangegaan maar voor de Standaard dekking had gekozen (en dus teveel premie heeft betaald), ofwel een arbeidsongeschiktheidsverzekering met Plus dekking tot zijn 65e levensjaar was aangegaan (en dus vanwege zijn ingetreden arbeidsongeschiktheid tot zijn 65e een uitkering had genoten).

In de schadestaatprocedure zullen voorts de overige verweren van L&G aan bod komen, te weten dat causaal verband tussen de verweten gedragingen en de schade ontbreekt, dat de omvang van de door verzekerde gestelde schade niet klopt en dat verzekerde eigen schuld kan worden verweten. Uit de polis bleek immers dat de veronderstelling van verzekerde over de uitkeringsduur niet juist was en L&G betoogt dat verzekerde tot twee weken na ontvangst van de polis de tijd had om wijzigingen in de polis aan te brengen of hier in ieder geval vragen over te stellen, hetgeen hij heeft nagelaten.

Mochten partijen niet alsnog een minnelijke regeling bereiken en de schadestaatprocedure daadwerkelijk gevoerd worden, dan zal op deze Kennispagina uiteraard melding worden gemaakt van de definitieve uitspraak.

Commentaar

Mij viel aan deze uitspraak het volgende op.

Het Hof acht het in het kader van de primaire grondslag – nakoming van de verzekeringsovereenkomst – blijkbaar niet genoeg dat de verzekerde door de tekst van de brochure op het verkeerde been is gezet (de gestelde toezegging is niet komen vast te staan en dient dus te worden weggedacht); het Hof geeft aan dat de polisbepaling over de (eerdere) einddatum van de verzekering niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, zodat de door verzekerde voorgestane uitleg niet wordt gevolgd.

Maar daar waar over de tekst van de polis(voorwaarden) niet tussen partijen is onderhandeld, dient bij vragen van uitleg van polisvoorwaarden conform het arrest Chubb/Dagenstaed met name gekeken te worden naar objectieve factoren. De tekst van de brochure is in mijn ogen dan juist wel een factor die zwaar zou moeten meewegen bij de beoordeling van de reikwijdte van de dekking.

En hoe kan het dat het Hof in het kader van de subsidiaire grondslag – onrechtmatige daad in de fase vóór de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst – in de tekst van de brochure dan juist wel een schending van de precontractuele zorgplicht van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar ziet omdat die niet van verzekerde kon verlangen dat hij het verschil tussen de Standaard en de Plus dekking (en daarmee in mijn ogen dus de reikwijdte van de verzekeringsdekking) zou onderkennen?