1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 18. Handhaving en uitvoering
  5. Afdeling 18.3 Kwaliteitsbevordering en afstemming uitvoering en handhaving
  6. 18.3.3 Kwaliteit uitvoering en handhaving; omgevingsdiensten
  7. 18.20 Zorg kwaliteit uitvoering en handhaving

Artikel 18.20 Zorg kwaliteit uitvoering en handhaving

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. De betrokken bestuursorganen dragen zorg voor een goede kwaliteit van de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak.

2. Provinciale staten kunnen regels stellen over de uitoefening van deze taken door gedeputeerde staten.

3. De gemeenteraad kan regels stellen over de uitoefening van deze taken door het college van burgemeester en wethouders.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 303-304)

Eerste lid

In de Wet VTH is (bij nota van wijziging) in artikel 5.5 Wabo een zorgplicht opgenomen voor de gemeenten en provincies met betrekking tot een goede kwaliteit van de uitvoering en handhaving van «alle andere taken dan de taken die behoren tot het basistakenpakket van de omgevingsdiensten» (voetnoot: Kamerstukken II 2014/15, 33 872, nr. 8, blz. 10). Voorgesteld wordt die zorgplicht vooraan te plaatsen in deze paragraaf over de kwaliteitsbevordering van de uitvoeringstaak en handhavingstaak. Daarmee wordt nog eens benadrukt dat de zorgplicht geldt voor het gehele takenpakket van gemeenten en provincies: zowel voor het basistakenpakket als voor de overige uitvoerings- en handhavingstaken (de zogenaamde «thuistaken» en «plustaken»). Ongeacht welk deel van het takenpakket het betreft en ongeacht wie het takenpakket feitelijk uitvoert, geldt deze zorgplicht. Dat is hetzelfde onder de Wabo, aangezien ook het instellen van omgevingsdiensten en het stellen van regels aan de uitvoering van het basistakenpakket door die omgevingsdiensten voortvloeit uit die zorgplicht voor een kwalitatief goede uitvoering en handhaving.

Overigens geldt (en gold) die zorgplicht voor een kwalitatief goede uitvoering en handhaving natuurlijk ook voor de andere bestuursorganen, zoals de betrokken Ministers, die bevoegd gezag zijn voor de vergunningverlening en handhaving (met inbegrip van toezicht).

In het tekstvoorstel van artikel 18.20 komt die brede werking van de zorgplicht als uitgangspunt van deze hele paragraaf tot uiting.

Tweede en derde lid

De eerste doorwerking van die zorgplicht komt tot uiting in de regels die provinciale staten en gemeenteraden stellen over de uitoefening van de uitvoerings- en handhavingstaak. De tekst van dit tweede en derde lid is ontleend aan artikel 5.5. Die ene bepaling is met het oog op de leesbaarheid onderverdeeld in drie leden.

Voorgesteld wordt de «hoorplicht» bij het opstellen van regels niet over te nemen uit de Wabo naar de Omgevingswet. De artikelen 5.4 en 5.5 Wabo bevatten de verplichting om de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, het Openbaar Ministerie respectievelijk de provincie te horen bij het vaststellen van de provinciale respectievelijk de gemeentelijke verordening over de kwaliteit van de uitvoering van VTH-taken. Deze hoorplicht is in het leven geroepen om de totstandkoming van de verordeningen preventief te kunnen monitoren en waar nodig bij te sturen. Het uitdrukkelijk opnemen van deze hoorplicht in de Omgevingswet verhoudt zich niet goed met het uitgangspunt dat overheden met elkaar samenwerken op basis van vertrouwen. Dat uitgangspunt brengt mee dat in de Omgevingswet terughoudendheid is betracht met het in het leven roepen van overleg- en adviesverplichtingen. Er is de algemene wettelijke verplichting in artikel 2.2, eerste lid, van de Omgevingswet voor overheden tot afstemming en samenwerking met andere overheden. Die kan ook hier gelden. In lijn van dat artikel mag van het provinciebestuur respectievelijk gemeentebestuur worden verwacht dat hij de Minister, het Openbaar Ministerie respectievelijk het provinciebestuur betrekt bij het voornemen dergelijke regels vast te stellen of te wijzigen. Overigens treedt de Omgevingswet naar verwachting in 2019 in werking op een moment dat alle verordeningen in het kader van de Wet VTH inmiddels zijn vastgesteld en mogelijk zelfs al een keer zijn herzien. Daarmee zijn de bepalingen over het opstellen van verordeningen (afgezien van het in de toekomst aanpassen) grotendeels uitgewerkt en zal er ook geen grote behoefte meer bestaan aan een hoorplicht.