1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Afbreken overleg en negatieve uitlatingen voldoende voor toelatingsontzegging ziekenhuis?

Afbreken overleg en negatieve uitlatingen voldoende voor toelatingsontzegging ziekenhuis?

We hebben op deze kennispagina’s al eerder geschreven over het ziekenhuizen ten dienste staande middel van de onmiddellijke toegangsontzegging aan een medisch specialist. Is het afbreken van een (belangrijk) overleg met en het doen van negatieve uitlatingen over de raad van bestuur hiervoor voldoende? De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam vindt van niet.Het ging om een groep kaakchirurgen die een conflict hadden over (onder andere) de wijze waarop een van hen behandelingen regist...
Leestijd 
Auteur artikel Tom van Malssen
Gepubliceerd 27 maart 2018
Laatst gewijzigd 16 april 2018
We hebben op deze kennispagina’s al eerder geschreven over het ziekenhuizen ten dienste staande middel van de onmiddellijke toegangsontzegging aan een medisch specialist. Is het afbreken van een (belangrijk) overleg met en het doen van negatieve uitlatingen over de raad van bestuur hiervoor voldoende? De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam vindt van niet.

Het ging om een groep kaakchirurgen die een conflict hadden over (onder andere) de wijze waarop een van hen behandelingen registreerde en declareerde. De kwestie liep zelfs zo hoog op dat zij op enig moment – na een traject van formele waarschuwingen, onderzoeken, schorsingen en tijdelijke toegangsontzeggingen – werd voorgelegd aan de Ondernemingskamer.

Betrekkelijk kort na de mondelinge behandeling bij de bijzondere kamer van het Amsterdamse gerechtshof vindt een gesprek plaats over de problematiek tussen de raad van bestuur van het ziekenhuis en de kaakchirurgen. Twee van de specialisten breken op enig moment het gesprek af.

De raad van bestuur stuurt de chirurgen nog op dezelfde dag een brief waarin wordt meegedeeld dat de specialisten de toegang tot het ziekenhuis wordt ontzegd. De gronden zijn in de eerste plaats dat de kaakchirurgen het gesprek hebben afgebroken en het daarmee onmogelijk hebben gemaakt om over de problematiek te spreken. In de tweede plaats wordt aangevoerd dat de specialisten negatieve uitlatingen hebben gedaan over de raad van bestuur tijdens de zitting van de Ondernemingskamer.

Een daarop volgend onderhandelingstraject over voortzetting van de samenwerking en opheffing van de toelatingsontzeggingen leidt in één van de twee gevallen tot overeenstemming. In het andere echter niet. De specialist in kwestie maakt vervolgens een kort geding aanhangig waarin hij opheffing vordert van de toegangsontzegging.

De voorzieningenrechter wijst de vordering toe. Het weglopen uit het overleg was weliswaar “onverstandig”, maar niet van zo ernstige aard dat de aanwezigheid van de specialist in het ziekenhuis niet langer kon worden geaccepteerd. Volgens de kortgedingrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat de aangevoerde omstandigheden in de weg stonden aan een “behoorlijke nakoming” van de samenwerkingsovereenkomst met het ziekenhuis. Hetzelfde geldt voor de negatieve uitlatingen over de raad van bestuur bij de Ondernemingskamer. De voorzieningenrechter tekent hierbij bovendien aan dat voor dergelijke uitlatingen een zelfstandige rechtvaardiging zou kunnen bestaan – hij laat in het midden of die rechtvaardiging in dit geval bestond –, nu “het grote belang van waarheidsvinding in rechte mee kan brengen dat andere belangen daarvoor dienen te wijken”. Bij zijn oordeel kent de voorzieningenrechter ten slotte het nodige gewicht toe aan de opstelling van het ziekenhuis; een opstelling die, naar de aangehaalde voorbeelden te oordelen, lijkt te worden gekenmerkt door elkaar afwisselende over- en onderactiviteit.

De kaakchirurg moet dan ook in de gelegenheid worden gesteld om zijn praktijk als medisch specialist in het ziekenhuis te hervatten, mede gelet op de “ernstige reputatieschade” die uit een toegangsontzegging voortvloeit en het “eerherstel” dat met opheffing daarvan gepaard gaat.