Machtigingsvereiste
Uit artikel 14 lid 5 van de Zorgverzekeringswet volgt dat een zorgverzekeraar ervoor kan en mag kiezen om in zijn contractuele verhouding met zijn verzekerden af te spreken dat voor bepaalde vormen van zorg een voorafgaande akkoordverklaring van de zorgverzekeraar vereist is: het machtigingsvereiste. Met een machtigingsvereiste kan de zorgverzekeraar voorafgaand aan de zorgverlening nagaan of de verzekerde de zorg nodig heeft die hij wil gaan afnemen. Om dit te toetsen, mag de verzekeraar informatie opvragen bij zijn verzekerde, mits deze informatie noodzakelijk is voor het doel waarvoor deze bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt (het uitvoeren van de zorgverzekeringsovereenkomst). Het is steeds aan de zorgverzekeraar om in het concrete geval te motiveren waarom bepaalde informatie volgens hem noodzakelijk is om een machtigingsaanvraag te beoordelen.
Met name omdat zorgverzekeraars het gebruik van het machtigingsvereiste steeds verder lijken te intensiveren (dat feitelijk tot gevolg heeft dat steeds meer vergoedingsaanvragen worden geweigerd), is het betreffende vereiste een actueel en veelbesproken onderwerp. Zo verschenen er onlangs twee uitspraken van de rechtbank Gelderland d.d. 19 december 2019 en het hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 december 2019, waarin deze gerechtelijke instanties oordeelden dat zorgverzekeraars VGZ en Zilveren Kruis - kort samengevat - onrechtmatig handelen bij de beoordeling van machtigingsaanvragen voor MSR. Nu is het dus ook de beurt aan CZ.
Oordeel AP
In het persbericht is te lezen dat de AP bij besluit oordeelde "dat CZ in strijd met de privacywet (...) meer medische gegevens over hun behandeling heeft verwerkt dan noodzakelijk was voor de beoordeling van hun machtigingsaanvragen. Volgens het onderzoek van de AP heeft het beleid van CZ in de hand gewerkt dat meer persoonsgegevens werden verstrekt dan noodzakelijk was voor dergelijke beoordelingen."
Uit een document dat CZ tot voor kort hanteerde bij machtigingsaanvragen voor MSR, bleek dat een verzekerde minimaal informatie moest overleggen over zijn verwijzing, indicatie, behandelingen uit het verleden inclusief frequentie en resultaat, het (volledige) behandelplan, de behandeldoelen, de bij de behandeling betrokken disciplines en het te declareren zorgproduct (DBC). Kortom: de verzekerde moest met de billen bloot. Verstrekte de verzekerde deze informatie niet, dan volgde geen goedkeuring en kon de verzekerde fluiten naar vergoeding.
Een dergelijk machtigingsbeleid kan volgens de AP niet door de beugel. Volgens de AP handelt CZ in strijd met artikel 5 lid 1 onder a van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), artikel 6 lid 1 onder b AVG en artikel 9 lid 1 AVG. De AP concludeert dat CZ onvoldoende heeft gewaarborgd dat alleen gegevens over gezondheid worden verwerkt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringsovereenkomst. CZ is het - uiteraard - niet eens met dit oordeel en stelde beroep in tegen het besluit van de AP.
Op last van de AP heeft CZ het betreffende document inmiddels wel van haar website verwijderd.
Geëigende weg
Hoe moet het dan wel? Volgens de AP zal CZ "bij de beoordeling van machtigingsaanvragen voor medisch-specialistische revalidatie (zonder opname) van geval tot geval nagaan of aanvullende gegevens nodig zijn. Uitgangspunt daarbij is de informatie die noodzakelijk is volgens het beroepskader en het standpunt van Zorginstituut Nederland."
In de rechtspraak is eerder al bepaald dat een zorgverzekeraar het oordeel (de indicatie) van de revalidatiearts als uitgangspunt moet respecteren, en dat daarvan pas afgeweken kan worden indien de zorgverzekeraar dat deugdelijk (objectief en toetsbaar) motiveert. Bij de beoordeling van machtigingsaanvragen is volgens de AP, naast informatie over de indicatie, ook informatie over de verwijzing noodzakelijk. De AP oordeelt verder dat het verwerken van méér medische persoonsgegevens niet per definitie onverenigbaar is met de AVG, maar aanvullende informatieverwerking pas aan de orde kan zijn indien de zorgverzekeraar gegronde redenen heeft om te twijfelen aan het oordeel van de behandelend revalidatiearts. Dat dient de zorgverzekeraar dan wel per concreet geval te onderbouwen. Alleen als hij dat doet, kan hij dus (gemotiveerd) aanvullende informatie opvragen.
Slotopmerking
Het besluit van de AP bevestigt dat het machtigingsvereiste slechts is bedoeld als een beperkte toets aan de voordeur. Dat is ook logisch, nu de behandelend arts bij uitstek degene is die over de specialistische kennis beschikt om het zorgaanbod af te stemmen op de zorgbehoefte van de patiënt (die hij - anders dan de zorgverzekeraar - ook daadwerkelijk heeft gezien en onderzocht). Om die reden zullen zorgverzekeraars ook meer vertrouwen moeten hebben in de professionele kennis en kunde van indicerend artsen. De beslissing van de AP laat volgens ons opnieuw zien dat het machtigingsvereiste niet door zorgverzekeraars ingezet kan worden om tot een integrale (her)beoordeling over te gaan van de door de behandelend arts gestelde indicatie. Alhoewel ook dit eerder al (in 2017) in diverse uitspraken is bepaald, laat de praktijk tot op heden zien dat zorgverzekeraars zich daar in veel gevallen weinig van aantrekken. Met de recente rechtspraak en het besluit van de AP komt hier mogelijk snel verandering in.
Wilt u meer weten over (de implicaties van) het besluit van de AP en de recente rechtspraak over het machtigingsbeleid? Neem dan contact op met mij of mijn kantoorgenoten mrs. Koen Mous of Pascalle Boerrigter. Wij helpen u graag verder.