1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Ben ik werknemer of zelfstandige: de kwalificatievraag

Werknemer of zelfstandige: de kwalificatievraag

Zoals u in onze eerste blog heeft kunnen lezen kan het antwoord op de kwalificatievraag, of al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst, grote gevolgen hebben voor zowel zzp’er als opdrachtgever. In deze tweede blog uit de blogreeks over (schijn)zelfstandigen staat de kwalificatievraag centraal. Waarom is deze vraag van groot belang en speelt de bedoeling van partijen wel óf geen rol bij de beantwoording hiervan?
Leestijd 
Auteur artikel Maaike de Jonge
Gepubliceerd 05 augustus 2021
Laatst gewijzigd 06 augustus 2021

Jarenlang is in de literatuur en de jurisprudentie het standpunt ingenomen dat de bedoeling van partijen relevant was voor de vraag of sprake was van een arbeidsovereenkomst (HR Groen/ Schroevers). De wijze waarop partijen feitelijk aan de overeenkomst uitvoering gaven, was eveneens van groot belang (HR Stichting Thuiszorg Rotterdam/PGGM). Dit was dan ook de reden dat in veel opdrachtovereenkomsten werd afgesproken dat partijen uitdrukkelijk niet de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst te sluiten, maar een opdrachtovereenkomst. Ook in de tot juni 2021 door de Belastingdienst gepubliceerde modelovereenkomsten in het kader van de Wet Deregulering arbeidsrelaties, was de bedoeling van partijen met zoveel woorden opgenomen.  

Eind 2020 heeft de Hoge Raad, op de kop af 23 jaar na de ‘klassieker’ Groen/Schoevers, met de uitspraak in de zaak X/Gemeente Amsterdam de arbeidsmarkt wakker geschud. In dit arrest stond de vraag centraal of, en op welke wijze, de ‘bedoeling van partijen’ een rol speelt bij de kwalificatievraag van artikel 7:610 BW. 

X/Gemeente Amsterdam

De betrokkene in deze zaak ontving een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IAOW). In het kader van haar re-integratie, verrichtte zij, met behoud van haar uitkering, werkzaamheden op basis van een plaatsingsovereenkomst als servicedeskmedewerker bij de gemeente Amsterdam. Na afloop van deze werkzaamheden stelt zij zich op het standpunt dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was bij de gemeente en daarom recht heeft op het loon dat bij deze functie hoort.

Zowel de kantonrechter als het Hof Amsterdam wijzen deze vorderingen van de betrokkene af. Betrokkene heeft volgens het Hof haar werkzaamheden niet in het kader van een arbeidsovereenkomst verricht. Het Hof overweegt onder meer dat niet kan worden geconcludeerd dat partijen de bedoeling hebben gehad om (ook) een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Aan dit oordeel legt het Hof ten grondslag het feit dat uitvoerig is gecorrespondeerd over de inzet van betrokkene, de omstandigheid dat zij als werkzoekende ingeschreven bleef staan bij UWV en dat de werkzaamheden bij de Gemeente beëindigd zouden worden in geval van het aanvaarden van regulier werk. Hieruit leidt het hof af dat het niet de bedoeling van de gemeente is geweest om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Tegen dit oordeel gaat betrokkene in cassatie bij de Hoge Raad.

Tweetrapsraket: uitleg- en kwalificatiefase

Uitlegfase

De Hoge Raad oordeelt, in tegenstelling tot hetgeen in het arrest Groen/Schoevers is bepaald, dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Indien de overeenkomst voldoet aan de wettelijke regeling van artikel 7:610 BW, dan moet de overeenkomst aangemerkt worden als een arbeidsovereenkomst.

Volgens de Hoge Raad moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kwalificatie van een overeenkomst en de vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die laatste vraag moet worden beantwoord aan de hand van “uitleg”, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de Haviltex-maatstaf. Bij de toepassing van die maatstaf is van belang dat niet alleen wordt gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar hetgeen partijen over en weer verklaard hebben en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. De manier waarop de overeenkomst in de praktijk is uitgevoerd is daarbij relevant. In deze fase van “uitleg” is de partijbedoeling dus wél relevant bij de uitleg van de rechten en plichten.

Kwalificatiefase

Als in kaart is gebracht welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen, moet er worden beoordeeld of aan de wettelijke vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst wordt voldaan. Hiervoor is in ieder geval vereist dat sprake is van (i) arbeid, (ii) loon, (iii) gedurende een zekere tijd en (iii) een gezagsverhouding. Dit betreft de “kwalificatiefase”. De partijbedoelingen doen er in de kwalificatiefase – in tegenstelling tot de uitlegfase – niet toe.

De Hoge Raad stelt zich op het standpunt dat het Hof de partijbedoeling ten onrechte heeft meegewogen bij de kwalificatievraag.  De Hoge Raad komt vervolgens tot het oordeel dat de vastgestelde wederzijdse rechten en plichten niet voldoen aan de wettelijke vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, omdat de vergoeding die de betrokkene voor haar werkzaamheden ontving (een stimuleringspremie) niet kon worden aangemerkt als loon.

Conclusie

De tussen partijen overeengekomen afspraken moeten éérst worden uitgelegd, voordat de overeenkomst gekwalificeerd kan worden. Bij het uitleggen van de overeengekomen rechten en verplichtingen spelen partijbedoelingen dus wel een rol. Echter, als de overeengekomen afspraken voldoen aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst wordt deze als zodanig gekwalificeerd, óók als partijen niet de intentie daartoe hebben gehad.

Het is daarom van groot belang om ervoor te zorgen dat de overeengekomen afspraken zodanig worden vastgelegd dat deze voldoen aan de wettelijke beschrijving van de overeenkomst van opdracht. De verschillen met een arbeidsovereenkomst zijn daarbij van groot belang.

Een oplossing zou bijvoorbeeld kunnen zijn om in de opdrachtovereenkomst te benoemen dat partijen niet de bedoeling hebben een gezagsrelatie te laten ontstaan en daarnaast te benadrukken welke feiten en omstandigheden aantonen dat een gezagsrelatie inderdaad ontbreekt. De enkele opmerking in de opdrachtovereenkomst dat partijen de wens hebben om buiten het arbeidsrecht te blijven, zal naar alle waarschijnlijkheid niet (meer) voldoende zijn.

De verwachting is dat de nadruk nog meer komt te liggen op de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering geven aan de opdrachtovereenkomst. Indien partijen (te) veel waarde hechten aan de partijbedoeling, dan bestaat een groter risico dat sprake zal zijn van een arbeidsovereenkomst.

Contact

Bent u zzp’er of opdrachtgever en wilt u er zeker van zijn dat de overeengekomen afspraken op de juiste manier worden vastgelegd? Neem dan contact met ons op, wij staan u graag te woord!