1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. De casus Gelderhorst: een overwinning voor de medezeggenschapsorganen?

De casus Gelderhorst: een overwinning voor de medezeggenschapsorganen?

Op 4 juli jl. heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken bij ‘De Gelderhorst’,  een woon- en zorgcentrum voor oudere doven in Ede. Ook is de huidige voorzitter van de Raad van Toezicht geschorst voor de duur van het geding.De uitspraak van de speciale kamer van het Gerechtshof Amsterdam is op het eerste gezicht vooral een overwinning voor de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad, de medezeggenschapsorganen binnen de Gelderse zorginstelling die beide de...
Leestijd 
Auteur artikel Tom van Malssen
Gepubliceerd 26 juli 2016
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 4 juli jl. heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken bij ‘De Gelderhorst’,  een woon- en zorgcentrum voor oudere doven in Ede. Ook is de huidige voorzitter van de Raad van Toezicht geschorst voor de duur van het geding.

De uitspraak van de speciale kamer van het Gerechtshof Amsterdam is op het eerste gezicht vooral een overwinning voor de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad, de medezeggenschapsorganen binnen de Gelderse zorginstelling die beide de statutaire bevoegdheid hadden tot het doen van een enquêteverzoek, en die beide hadden aangedrongen op de door de Ondernemingskamer getroffen voorlopige voorzieningen. Maar is deze eerste indruk helemaal terecht?
  

Vooropgesteld: de beschikking van de Ondernemingskamer laat weinig ruimte voor twijfel dat de voorzitter van de Raad van Toezicht op zijn zachtst gezegd niet heel erg zorgvuldig met de adviesrechten van de mezeggenschapsorganen om is gegaan, met name niet waar die rechten betrekking hadden op de personele bezetting van de besturende en toezichthoudende organen binnen De Gelderhorst. De Ondernemingskamer stelt dan ook vrij lapidair vast dat sprake is van ernstig verstoorde verhoudingen tussen de Raad van Toezicht enerzijds en de Ondernemingsraad en Cliëntenraad anderzijds – een vaststelling die (mede) het oordeel rechtvaardigt dat sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen De Gelderhorst te twijfelen.

Maar tussen de regels door valt toch ook (bij nadere beschouwing vrij forse) kritiek op de handelwijze van de medezeggenschapsorganen te lezen. Zo vindt de Ondernemingskamer het bijvoorbeeld nodig om, betrekkelijk kort nadat hij heeft benadrukt dat hij zich bij het bepalen van de meest geschikte voorzieningen niet heeft laten leiden door de vraag aan wie de ontstane situatie in overwegende mate is te wijten, het volgende op te merken: ‘
De Ondernemingskamer gaat (...) voorbij aan de verdachtmakingen en persoonlijke aanvallen van vooral de ondernemingsraad en cliëntenraad tegen [de voorzitter van de Raad van Toezicht]. De Ondernemingskamer ziet deze uitingen als symptoom van de ernstig verstoorde verhoudingen en niet als zakelijke argumenten die kunnen bijdragen aan de oplossing van het geschil.’ Een dergelijke overweging is des te opvallender nu de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad zélf uitdrukkelijk hadden aangevoerd dat de ontstane situatie ‘geheel’ aan (met name de voorzitter van) de Raad van Toezicht was te wijten.

Verder overweegt de Ondernemingskamer dat het gelaste onderzoek betrekking zal hebben op ‘
alle geledingen’ van De Gelderhorst, waaronder ook de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad dienen te worden gerekend. De Ondernemingsraad en de Cliëntenraad hadden zélf blijkbaar het standpunt ingenomen dat het onderzoek zich niet tot hun handelen uit zou kunnen strekken nu zij niet als ‘beleidsbepalende organen’ van de zorginstelling aan te merken zouden zijn. Dit punt doet er volgens de OK echter niet aan af dat ‘de rol van medezeggenschapsorganen’ van belang is om een ‘volledig en evenwichtig beeld’ van de hele situatie te krijgen.

Het heeft er alle schijn van dat de Ondernemingskamer in ieder geval niet
uitsluit dat de medezeggenschapsorganen zelf óók een meer of minder belangrijke rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de impasse die extern ingrijpen noodzakelijk heeft gemaakt. Dit maakt de vraag des te interessanter wat er zou (moeten) gebeuren als uit het bevolen onderzoek zou blijken dat eigenlijk de medezeggenschapsorganen primair debet zijn aan de verstoorde verhoudingen. Zouden de medezeggenschapsorganen dan collectief op moeten stappen? En zo ja, zou een dergelijke actie ook door de Ondernemingskamer kunnen worden afgedwongen (in het licht van het limitatieve voorzieningenstelsel van de artikelen 2:355 en 356 BW)?

Mogelijk of waarschijnlijk zal het in de casus ‘De Gelderhorst’ niet zo ver komen dat er daadwerkelijk een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de instelling wordt gedaan, en als het
  wel zo ver komt, is het bovendien zeer onwaarschijnlijk dat de medezeggenschapsorganen daadwerkelijk de zwarte piet krijgen toegespeeld.

Dit maakt de thematiek als zodanig echter niet minder relevant. Het voorgaande geldt eens te meer als wordt bedacht dat er, zoals op deze kennispagina eerder 
beschreven, een wetsvoorstel aan zit te komen dat het enquêterecht van cliëntenraden zou moeten verruimen. Laat de Ondernemingskamer in de uitspraak ‘Gelderhorst’ het spiegelbeeld van een dergelijke verruiming zien? Onder het motto: als je volwaardig mee wilt spelen, moet je niet raar opkijken als de regels ook op jou worden toegepast?