1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. De RVU-drempelvrijstelling

De RVU-drempelvrijstelling

Op 12 januari van dit jaar heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel “Bedrag ineens, regeling vervroegde uittreding (hierna: RVU) en verlofsparen” zonder nadere stemming aanvaard. Deze wet is een gevolg van het pensioenakkoord dat is gesloten tussen het kabinet, werkgevers- en werknemersorganisaties. Een van de drie onderdelen van deze wet is de introductie van een RVU-drempelvrijstelling. Concreet wordt met deze vrijstelling beoogd mogelijk te maken dat werkgevers in de 36 maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd aan werknemers een bedrag kunnen meegeven, zonder dat hierover RVU-heffing verschuldigd is. De RVU-heffing is, naast de normale inhoudingen, verschuldigd door de werkgever en bedraagt 52% van de uitkering aan de werknemer. In dit artikel bespreken wij enkele aandachtspunten met betrekking tot de nieuwe drempelvrijstelling.
Leestijd 
Auteur artikel René Sueters
Gepubliceerd 17 februari 2021
Laatst gewijzigd 17 februari 2021

Tijdelijk van aard
De vrijstelling geldt (met terugwerkende kracht) van 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2025. Voor RVU-uitkeringen die werkgever en werknemer uiterlijk op 31 december 2025 schriftelijk zijn overeengekomen, geldt overgangsrecht tot en met 31 december 2028.

De vrijstelling heeft ten doel om werkgevers meer mogelijkheden te geven om oudere werknemers, waarvoor de maatregelen in het pensioenakkoord te laat komen en voor wie het moeilijk is om door te werken tot de AOW-leeftijd, financieel te compenseren zodat zij vervroegd uit dienst kunnen treden. Hiertoe is de RVU-drempelvrijstelling in het leven geroepen.

Let op: De RVU-drempelvrijstelling is slechts aan de orde wanneer een regeling kwalificeert als RVU. Kwalificeert een regeling niet als RVU, dan is de werkgever in geen geval RVU-heffing verschuldigd.

Grondslag RVU-drempelvrijstelling
De hoogte van de vrijstelling is voor 2021 bepaald op € 1.847 bruto per maand. Hiermee sluit de vrijstelling, na inhouding van loonheffingen, aan bij het nettobedrag van de AOW-uitkering voor alleenstaanden. De hoogte van de vrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd, zodat deze feitelijk gekoppeld kan blijven aan de netto AOW-uitkering voor alleenstaanden op 1 januari van het jaar waarin de uitkering plaatsvindt. De koppeling van de hoogte van het bedrag aan een netto AOW-uitkering is gekozen omdat wordt verwacht dat dit bedrag de werknemer in principe voldoende in staat stelt om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Keuze uitbetaling: In één keer of maandelijks
De vrijstelling geldt voor zover RVU-uitkeringen plaatsvinden in de 36 maanden vóór de werknemer de AOW-leeftijd bereikt. De periode tussen het ontvangen van de RVU-uitkering en het bereiken van de AOW-leeftijd mag op hele maanden naar boven worden afgerond. Een voorbeeld ter illustratie:

Piet bereikt op 18 juni 2024 zijn AOW-leeftijd. Hij ontvangt op 1 juli 2021 een eenmalige RVU-uitkering van zijn werkgever. De periode tussen het ontvangen van de RVU-uitkering en het bereiken van de AOW-leeftijd bedraagt 35 maanden en 17 dagen.
De overbruggingsperiode mag voor de berekening van de drempelvrijstelling op hele maanden naar boven worden afgerond. De hoogte van de vrijstelling wordt voor Piet gebaseerd op 36 maanden.

De drempelvrijstelling is zowel van toepassing op RVU-uitkeringen die in één keer, als RVU-uitkeringen die maandelijks worden uitbetaald. Bij een betaling in één keer wordt de hoogte van de drempelvrijstelling bepaald door het vrijgestelde bedrag per maand te vermenigvuldigen met de (overbruggings)periode tussen het ontvangen van de RVU-uitkering en het bereiken van de AOW-leeftijd (in maanden). Voor het jaar 2021 luidt de berekening als volgt: € 1.847 * overbruggingsperiode in maanden (met een maximum van 36).

Indien sprake is van een RVU en uitkeringen eerder plaatsvinden dan 36 maanden vóór het bereiken van de AOW-leeftijd, geldt voor die betalingen de RVU-drempelvrijstelling niet. De werkgever is over deze RVU de RVU-heffing van 52% verschuldigd. Dit geldt ook voor gevallen waarin een hoger bedrag wordt uitgekeerd dan hetgeen is vrijgesteld. Over het deel van de uitkering dat de drempelvrijstelling te boven gaat, is de RVU-heffing verschuldigd.

Samenloop RVU-drempelvrijstelling en WW
Wanneer een werknemer uit dienst gaat en de uitdiensttreding niet aan hem te wijten is, kan hij in bepaalde gevallen aanspraak maken op een WW-uitkering. De vraag is of dit ook geldt bij een vervroegde uitdiensttreding middels een RVU-uitkering.
Het ontvangen van een (eenmalige of maandelijkse) RVU-uitkering staat in beginsel niet in de weg aan de uitoefening van het recht op een WW-uitkering. Indien een werknemer vervroegd uit dienst treedt middels een RVU-uitkering, kan hij in principe aanspraak (blijven) maken op een WW-uitkering, mits geen sprake is van verwijtbare werkloosheid en de werknemer beschikbaar blijft voor de arbeidsmarkt.

Wellicht ten overvloede: Wanneer sprake is van ontslag met wederzijds goedvinden en de RVU-uitkering onderdeel uitmaakt van de, in een vaststellingsovereenkomst vastgelegde, schriftelijke afspraken, is doorgaans geen sprake van verwijtbare werkloosheid.

De mogelijkheid van samenloop tussen de RVU-drempelvrijstelling en de WW brengt het risico met zich mee dat de WW op een oneigenlijke manier gebruikt wordt, namelijk ter financiering van de vervroegde uittreding. Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen om deze oneigenlijke financiering te voorkomen. Eén van deze maatregelen is het middels een bijzondere code op individueel niveau vastleggen van RVU-uitkeringen in de loonaangifteketen. Hierdoor worden de RVU-uitkeringen op persoonsniveau herkenbaar. De gegevens uit de loonaangifte kunnen vervolgens door het UWV worden gebruikt om te toetsen of WW-aanvragers, die ook een RVU-uitkering ontvangen, voldoen aan alle WW-voorwaarden. Van belang is dat de werkgever de RVU-uitkering juist verwerkt in zijn loonaangifte. De werkgever draagt vanaf dat moment geen verantwoordelijkheid meer ten aanzien van de eventuele WW-aanvraag.

Daarnaast wordt bevorderd dat RVU-uitkeringen zoveel mogelijk maandelijks worden gedaan, omdat maandelijkse RVU-uitkeringen (in tegenstelling tot een eenmalige RVU-uitkering) mogen worden verrekend met de WW-uitkering. Een eenmalige RVU-uitkering mag niet worden gekort op een WW-uitkering omdat daarvoor de vereiste juridische grondslag ontbreekt.

Subsidiemogelijkheid op basis van MDIEU
Tegelijk met de inwerkingtreding van de RVU-drempelvrijstelling per 12 januari 2021 (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021) is ook de ‘Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden’ (hierna: MDIEU) gepubliceerd. Met de MDIEU beoogt het kabinet sectoren die investeren in duurzame inzetbaarheid van werknemers te ondersteunen. Zij kunnen daarvoor op basis van de MDIEU subsidie aanvragen.

Een onderdeel van een duurzaam inzetbaarheidsplan kan zijn dat werknemers in staat worden gesteld vervroegd uit dienst te treden middels een RVU-uitkering. Om in aanmerking te komen voor de subsidie is echter noodzakelijk dat de duurzame inzetbaarheid op meer dan één manier wordt bevorderd. Het enkel gebruik maken van de RVU-drempelvrijstelling is onvoldoende om in aanmerking te komen voor een subsidie op basis van de MDIEU.

Indien u meer informatie wenst over dit onderwerp of vragen heeft met betrekking tot de RVU of de RVU-drempelvrijstelling, neem dan gerust contact met ons op.