Impact val kabinet op wijzigingen box 3 per 1 januari 2028

5 juni 2025, laatst geüpdatet 5 juni 2025

Op 19 mei 2025 heeft de Staatssecretaris van Financiën het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 gepubliceerd en aangeboden aan de Tweede Kamer. Na de val van het kabinet komt direct de vraag op wat de impact hiervan is op dit wetsvoorstel. Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan mogelijke inhoudelijke wijzigingen, maar ook aan de beoogde ingangsdatum.

In dit artikel

Al bij de aanbieding van het wetsvoorstel bestond twijfel of dit in de voorgestelde vorm zou worden aangenomen. Nadat zowel de Raad van State als diverse belangenorganisaties forse kritiek hebben geuit én inmiddels het kabinet is gevallen, achten wij de kans zeer klein dat het wetsvoorstel in deze vorm en per 1 januari 2028 wordt ingevoerd.  

De Hoge Raad heeft in 2016 al geoordeeld dat het box 3-stelsel, gebaseerd op een forfaitaire benadering, in bepaalde situaties onevenredig uitpakt. Volgens de Hoge Raad zou het forfaitaire stelsel in die situaties beter moeten aansluiten bij het werkelijke rendement. Dit arrest was een eerste waarschuwing voor de wetgever om het box 3-stelsel te herzien en meer in lijn te brengen met het werkelijk behaalde rendement. Inmiddels zijn we negen jaar verder en is de invoering van een heffing op basis van werkelijk rendement per 1 januari 2028 dus nog altijd onzeker. 

Hoewel de invoering per 1 januari 2028 onzeker blijft, ligt het wel voor de hand dat dit wetsvoorstel de basis zal vormen voor een toekomstige heffing op basis van het werkelijk behaalde rendement. We lichten het huidige wetsvoorstel om die reden hieronder nader toe. 

Het wetsvoorstel 'Wet werkelijk rendement box 3' 

Het uitgangspunt van het voorgestelde box 3-stelsel is dat het totale voordeel uit bezittingen en schulden wordt belast, waarbij kosten in beginsel aftrekbaar zijn. 

Hoofdregel: vermogensaanwasbelasting 

Voorgesteld wordt om de belastingheffing in box 3 in de hoofdregel te laten plaatsvinden in de vorm van een vermogensaanwasbelasting.  

De belastingheffing op basis van de vermogensaanwasbelasting is gebaseerd op:   

  1. Positieve en negatieve reguliere voordelen, zoals rente, huur en dividenden (het directe rendement);  
  2. Positieve en negatieve waardeontwikkelingen van vermogensbestanddelen, zowel gerealiseerd als ongerealiseerd (het indirecte rendement);  
    • Kosten die verband houden met verbetering of verkrijging van een bezitting worden geëlimineerd bij de bepaling van de waardeontwikkeling over dat kalenderjaar. 
  3. Verminderd met de kosten die betrekking hebben op de inning, het behoud en de verwerving van het directe rendement. Dit zijn bijvoorbeeld onderhoudskosten of beheerskosten.   

Uitzondering: vermogenswinstbelasting 

Als uitzondering op de hoofdregel wordt voor onroerende zaken en aandelen in (of winstbewijzen van) startende ondernemingen voorgesteld om een vermogenswinstbelasting toe te passen. Het kabinet kiest hiervoor, omdat een vermogensaanwasbelasting voor deze twee categorieën mogelijk tot liquiditeitsproblemen bij belastingplichtigen zou leiden. 

De belastingheffing op basis van de vermogenswinstbelasting is gebaseerd op:   

  1. Het directe rendement (zie ook hierna);  
  2. Het indirecte rendement uitsluitend bij realisatie (zie ook hierna);  
    • Kosten die verband houden met verbetering of verkrijging van een bezitting verhogen de verkrijgingsprijs, waardoor deze kosten bij realisatie leiden tot een lagere vervreemdingswinst (verkoopprijs -/- verkrijgingsprijs) 
  3. Verminderd met de kosten die betrekking hebben op de inning, het behoud en de verwerving van het directe rendement. Dit zijn bijvoorbeeld onderhoudskosten en beheerskosten.  

Onroerende zaken – direct rendement 

Het directe rendement op onroerende zaken wordt, afhankelijk van het gebruik van de onroerende zaak, bepaald aan de hand van een van de onderstaande categorieën.  

  1.  Gehele jaar verhuur (ten minste 90% van het kalenderjaar verhuur): het directe rendement bestaat uit de jaarlijkse huurinkomsten. Situaties die vergelijkbaar zijn met verhuur, zoals erfpacht, worden met verhuur gelijkgesteld. 
  2. Gehele jaar niet-verhuur: het directe rendement bestaat uit een vastgoedbijtelling, momenteel vastgesteld op 3,35% van de WOZ-waarde (voor woningen) of van de waarde in het economische verkeer (voor niet-woningen). 
  3. Gemengd gebruik: het directe rendement wordt bepaald op het hoogste van de jaarlijkse huurinkomsten of de vastgoedbijtelling.  

Onroerende zaken – indirect rendement 

Het indirecte rendement wordt pas in de heffing in box 3 betrokken bij realisatie, zoals bij verkoop, emigratie, overlijden, echtscheiding, het aangaan van een gemeenschap van goederen of overgang naar box 1. Bij emigratie wordt voorzien in uitstel van betaling. 

Bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel op 1 januari 2028 wordt de beginwaarde van onroerende zaken als volgt vastgesteld: 

  • Voor woningen: WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2028 (dat is de WOZ-beschikking 2029), met toepassing van de leegwaarderatio bij verhuurde woningen;  
  • Voor niet-woningen: waarde in het economische verkeer per 1 januari 2028, ongeacht of deze worden verhuurd.  

Startende ondernemingen 

Een aandelenbelang (of winstbewijsbelang) in een startende onderneming wordt in beginsel alleen in box 3 in aanmerking genomen als het belang minder dan 5% bedraagt.  

Op basis van het huidige wetsvoorstel is sprake van een startende onderneming indien wordt voldaan aan de onderstaande cumulatieve voorwaarden:  

  1. de onderneming wordt gedreven in een BV of NV; 
  2. deze BV of NV niet langer dan vijf jaar geleden is opgericht;
  3. de jaaromzet maximaal € 30 miljoen bedraagt; en
  4. niet meer dan 25% van de aandelen (of winstbewijzen) in handen is van een niet-startende onderneming.  

Inmiddels heeft de Staatssecretaris van Financiën in een brief van 2 juni 2025 aangegeven dat de huidige definitie van een startende onderneming uit het wetsvoorstel onvoldoende aansluit bij de kenmerken van een dergelijke onderneming, zoals innovatie, schaalbaarheid en liquiditeit. Om die reden wordt een nieuwe definitie voorgesteld, waarbij sprake is van een startende onderneming (startups en scale-ups) indien wordt voldaan aan de onderstaande cumulatieve voorwaarden: 

  1. de onderneming is innovatief en kent schaalbare bedrijfsactiviteiten;  
  2. de onderneming kan aantonen welke stappen nodig zijn om deze schaalbare activiteiten en groei te realiseren middels een groeiplan; 
  3. de onderneming wordt gedreven als een BV, NV of een vergelijkbare Europese rechtsvorm; en 
  4. de onderneming verkeert niet in surseance of faillissement en beschikt over een passende solvabiliteit en liquiditeit voor een innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten.  

De onderneming zal een verzoek moeten indienen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om zo de Belastingdienst te ontlasten. De RVO zal, indien aan de voorwaarden is voldaan, een beschikking afgeven voor in eerste instantie een looptijd van acht jaar, waarna de beschikking in termijnen van vijf jaren na hertoetsing zou kunnen worden verlengd.  

Bij verlies van de status van 'startende onderneming' vindt in beginsel een sfeerovergang plaats naar de vermogensaanwasbelasting. De sfeerovergang heeft tot gevolg dat belasting wordt geheven over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de aandelen op het moment van de sfeerovergang en de verkrijgingsprijs. De verkrijgingsprijs wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer van de aandelen op het moment dat de betreffende onderneming gaat kwalificeren als startende onderneming of (indien van toepassing) op de waarde in het economische verkeer op het moment van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. 

Overige belangrijke wijzigingen:  



1)
Tarief, vrijstellingen en verliesverrekening

  • Het belastingtarief in box 3: het voorgestelde tarief bedraagt 36% over het directe en indirecte rendement; 
  • Heffingsvrije resultaat: in plaats van een heffingsvrij vermogen wordt een heffingsvrij resultaat van € 1.800 per belastingplichtige per jaar voorgesteld; 
  • Vrijstellingen in box 3: als uitgangspunt blijven vrijwel alle vrijstellingen in het huidige box 3-stelsel bestaan; 
  • Verliesverrekening: verliezen in box 3 zijn onbeperkt voorwaarts verrekenbaar (carry forward/geen carry back), met een drempel van € 500 per jaar. Verrekening met box 1 of box 2 is niet mogelijk. 

 2) Rente en schulden  

  • Rente: rente op schulden die onderdeel uitmaken van het box 3-vermogen wordt aangemerkt als negatief regulier voordeel 
  • Schuldendrempel: er geldt géén drempel voor schulden in het voorgestelde box 3-stelsel.  

 3) Zakelijkheid en verbonden partijen 

  • Zakelijkheidsbeginsel: bij transacties tussen gelieerde partijen moeten zakelijke voorwaarden gelden. Afwijkingen daarvan worden gecorrigeerd bij de bepaling van het directe en indirecte rendement.  

 4) Toerekening en fiscale partners 

  • Toerekening van inkomen: iedere belastingplichtige geeft zijn aandeel in het vermogen aan. Bij fiscale partners geldt een vrije toerekening van het gezamenlijke box 3-inkomen 
  • Gemeenschap van goederen: voor vermogen dat tot een (beperkte) gemeenschap van goederen behoort, geeft ieder zijn gerechtigdheid in het vermogensbestanddeel aan.  

Tot slot 

Wij realiseren ons dat er op dit moment veel onzekerheid bestaat over het wetsvoorstel zelf en de beoogde ingangsdatum. Hoewel de val van het kabinet deze onzekerheid alleen maar verder vergroot, achten wij de kans groot dat dit wetsvoorstel ook bij het demissionaire en/of nieuwe kabinet als basis zal dienen voor een toekomstige belastingheffing in box 3 op basis van het werkelijk behaalde rendement.  

In dat kader kan het fiscaal zinvol zijn om de inhoud van dit wetsvoorstel te (her)kennen en hiermee rekening te houden bij uw fiscale planning, bijvoorbeeld in de volgende situaties: 

  • U gaat vastgoed aankopen. Is het fiscaal verstandig om dit in box 3 of via een BV te doen?  
  • Er zijn liquide middelen vrijgekomen bij de verkoop van bijvoorbeeld uw onderneming. Wat is de fiscale impact van de keuzes die u maakt bij het beleggen in verschillende vermogensbestanddelen en is het verstandig te beleggen in box 3 of via een BV plaatsvinden? 
  • U heef een aanzienlijk vermogen in box 3 of de BV. Is het wellicht tijd om te overwegen uw vermogen (deels) in te brengen in een BV of juist in box 3 te gaan beleggen?   

Heeft u in dit kader vragen of wilt u weten wat de voorgestelde wijzigingen voor u betekenen? Neem dan gerust contact met ons op. We denken graag met u mee. 

Gerelateerd

Tax Control Framework

Waarom een Tax Control Framework (TCF) onmisbaar is voor ondernemingen en instellingen

Van ondernemingen en instellingen wordt verwacht dat zij fiscaal in control zijn en grip hebben op de fiscale verplichtingen die voor hen gelden. In een reeks...

Loonheffingen 2027 en fiscale wijzigingen: impact voor werkgevers en startups

Het kabinet heeft de Fiscale beleids- en uitvoeringsagenda 2025 naar de Kamer gestuurd. In deze agenda wordt de koers van de komende jaren beschreven. In deze...

Update: aanwijzing voor massaal bezwaar tegen belastingrente voor vennootschapsbelasting

De Staatssecretaris heeft met het Besluit van 7 februari 2025 (“het Besluit”) aanwijzingen gegeven voor massaal bezwaar tegen de belastingrente...
DBA-dossier

Wijzigingen in het DBA-dossier: wat u nu moet weten en doen

Afgelopen vrijdag, 21 februari, heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op prejudiciële vragen in de Uber-procedure. Deze vragen gingen over de beoordeling van...

De fiscale commissie: grip op fiscaliteit binnen uw organisatie

Van ondernemingen en instellingen wordt verwacht dat zij fiscaal in control zijn en grip hebben op de fiscale verplichtingen die voor hen gelden. In een reeks...

Kosten voor gemene rekening: btw-vrij delen van gezamenlijke kosten

Organisaties werken in de praktijk vaak samen met als doel hun efficiëntie te vergroten en middelen en personeel zo optimaal mogelijk in te zetten. Onderdeel...
No posts found